Uitspraak
19 september 2019, 18/7193 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de appellant het verschuldigde griffierecht van € 128,- niet tijdig had betaald. De appellant was op 25 februari 2020 en opnieuw op 27 maart 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft dit niet binnen de gestelde termijn gedaan.
De rechtbank Amsterdam had eerder op 19 september 2019 een uitspraak gedaan, waartegen de appellant in hoger beroep ging. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken, maar het beroepschrift werd pas op 20 november 2019 ingediend, wat na de termijn was. De appellant voerde aan dat hij de uitspraak pas op 8 november 2019 had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat dit geen reden was om aan te nemen dat hij niet in verzuim was geweest.
De Raad benadrukte dat het risico van een te late indiening van het beroepschrift volledig voor rekening van de appellant komt, vooral in gevallen waarin een aangetekend stuk niet wordt afgehaald. Aangezien de appellant niet tijdig het griffierecht had betaald en het beroepschrift te laat was ingediend, werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met N. Khachatryan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.