ECLI:NL:CRVB:2020:1849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de postume toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet na overlijden echtgenoot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in Marokko woont, verzocht om postume toelating van haar overleden echtgenoot tot de vrijwillige verzekering onder de Algemene nabestaandenwet (ANW). De echtgenoot had tot zijn overlijden in 2015 in Nederland gewoond en ontving een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De aanvraag voor postume toelating werd gedaan in augustus 2016, ruim na het overlijden van de echtgenoot en buiten de wettelijke aanmeldingstermijn van één jaar na beëindiging van de verplichte verzekering.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzoek van appellante niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. De Raad bevestigde dat artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, dat tot 1 januari 2000 van kracht was, niet meer van toepassing was. Dit artikel stelde dat iemand die buiten Nederland woont en een Nederlandse uitkering ontving, verzekerd kon zijn. De Raad concludeerde dat de echtgenoot van appellante niet binnen de vereiste termijn had aangevraagd om zich vrijwillig te verzekeren, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden verontschuldigen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.