ECLI:NL:CRVB:2020:1769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
19/4612 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische noodzaak voor opname in een verzorgingshuis op basis van psychische klachten van een vervolgde

Op 6 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die als vervolgde is erkend onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1940, heeft psychische klachten die verband houden met zijn verleden als vervolgde. Hij heeft verzocht om vergoeding van kosten voor inkoop en verzorging in een verzorgingshuis, evenals verhuis- en (her)inrichtingskosten. Dit verzoek werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat er geen medische noodzaak zou zijn voor opname in een verzorgingshuis.

De Raad heeft het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de medische advisering deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de causaal aanvaarde psychische klachten van de appellant niet noodzakelijk waren voor een verhuizing naar het verzorgingshuis. De rapporten van de psychiaters B. Maoz en R. Mitelpunkt gaven geen nieuwe inzichten over de medische situatie van de appellant ten tijde van belang. De Raad heeft de argumenten van de appellant en de verweerder in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier.

Uitspraak

19.4612 WUV

Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Israël) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2019, kenmerk BZ011297179 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Appellant heeft via een telefonische beeldverbinding aan de behandeling deelgenomen, bijgestaan door mr. Lamphen die ter zitting is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1940, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij psychische klachten heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. Aan appellant zijn op grond van de Wuv verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
Appellant heeft in september 2018 verzocht om een vergoeding van de kosten van inkoop en verzorging in een verzorgingshuis en de voor de verhuizing naar dit verzorgingshuis te maken verhuis- en (her)inrichtingskosten. In maart 2019 is appellant samen met zijn echtgenote verhuisd naar het verzorgingshuis [naam] te [woonplaats].
1.3.
Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 2 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat niet kan worden gesproken van een medische noodzaak voor opname en verblijf in een verzorgingshuis op grond van de uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het standpunt van verweerder dat een medische noodzaak ontbreekt voor de gevraagde voorzieningen berust in eerste instantie op het advies van de arts R.J. Roelofs. Dit advies is gebaseerd op het verslag van het persoonlijk onderhoud dat de arts Y. Engelberg op 5 februari 2019 met appellant heeft gehad. Daarbij is ook betrokken de van de huisarts verkregen informatie. Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur
A.M. Ohlenschlager. Zij heeft op basis van het bezwaarschrift en na heroverweging van de aanwezige gegevens het advies van Roelofs onderschreven.
2.2.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Niet is gebleken dat de causaal aanvaarde psychische klachten van appellant een verhuizing naar het verzorgingshuis noodzakelijk hebben gemaakt. Uit het rapport van Engelberg komt naar voren dat naast de causale psychische klachten er vooral sprake is van een aanzienlijke slaapstoornis, dat hij vanwege zijn slaapstoornis altijd moe is en om die reden naar een “ouderhuis” wil verhuizen. Desondanks laat het rapport zien dat appellant ten tijde van het onderzoek zowel binnen- als buitenshuis goed blijft functioneren in zijn manier van leven en veel activiteiten heeft. In navolging van het nadere advies van Roelofs moet worden geconcludeerd dat de overgelegde rapporten van B. Maoz, psychiater, en R. Mitelpunkt, psychiater, geen ander licht werpen op de medische situatie van appellant ten tijde hier van belang. Zo dateert het rapport van Maoz van augustus 2008. Het rapport van Mitelpunkt is gebaseerd op een onderzoek dat ruimschoots ná de verhuizing heeft plaatsgevonden en waarbij dus achteraf is geconcludeerd over de verhuizing. Een beschrijving van de medische situatie van appellant van vóór de verhuizing heeft hij dan ook niet kunnen geven.
2.3.
Uit 2.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Stumpel