ECLI:NL:CRVB:2020:1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
19/4613 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische noodzaak voor opname in een verzorgingshuis op basis van psychische en lichamelijke klachten van een vervolgde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, een erkende vervolgde, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar verzoek om vergoeding van kosten voor opname in een verzorgingshuis werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante psychische klachten en klachten aan de rechterenkel heeft, die verband houden met haar vervolging. Echter, het verzoek om opname in een verzorgingshuis werd afgewezen op basis van het advies van geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, die concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor opname.

De Raad heeft het bestreden besluit als deugdelijk en goed gemotiveerd beoordeeld. Er is geen bewijs geleverd dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante een noodzakelijke opname in een verzorgingshuis rechtvaardigen. De Raad heeft ook de rapportages van de orthopeed S. Tenenbaum en psychiater R. Mitelpunkt in overweging genomen, maar deze gaven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeert dat de aanbevelingen van Mitelpunkt niet als een strikt medische indicatie voor opname kunnen worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de Sociale verzekeringsbank in stand blijft. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, met M. Stumpel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020.

Uitspraak

19.4613 WUV

Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Israël) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2019, kenmerk BZ011297180 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Via een telefonische beeldverbinding heeft de echtgenoot van appellante, [naam echtgenoot] , namens appellante het woord gevoerd, bijgestaan door mr. Lamphen die ter zitting is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1939, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zij psychische klachten en klachten van de rechterenkel heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. Aan appellante zijn op grond van de Wuv enige voorzieningen toegekend.
1.2.
Appellante heeft in oktober 2018 verzocht om een vergoeding van de kosten van inkoop en verzorging in een verzorgingshuis en de voor de verhuizing naar dit verzorgingshuis te maken verhuis- en (her)inrichtingskosten. In maart 2019 is appellante samen met haar echtgenoot verhuisd naar het verzorgingshuis [naam verzorgingshuis] te [woonplaats] .
1.3.
Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 2 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat niet kan worden gesproken van een medische noodzaak voor opname en verblijf in een verzorgingshuis op grond van de uit de vervolging voortvloeiende psychische en lichamelijke klachten.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het standpunt van verweerder dat een medische noodzaak ontbreekt voor een verhuizing naar een verzorgingshuis is in eerste instantie gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts. Dit advies is gebaseerd op het verslag van het persoonlijk onderhoud dat de arts Y. Engelberg op 5 februari 2019 met appellante heeft gehad. Daarbij is ook betrokken de van de huisarts verkregen informatie. Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Zij heeft op basis van het bezwaarschrift en na heroverweging van de aanwezige gegevens het advies van Roelofs onderschreven.
2.2.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Niet is gebleken dat de causaal aanvaarde psychische klachten en de klachten aan de rechterenkel opname in een verzorgingshuis noodzakelijk hebben gemaakt. Uit het rapport van Engelberg komt naar voren dat de linkervoetklachten geleidelijk zijn ontstaan door het met haar linkerbeen en -voet compenseren van de rechterenkelklachten. Vanwege de pijn bij staan en lopen en de onzekerheid die ze voelt, is appellante beperkt geraakt in haar mobiliteit. Dit heeft weer geleid tot toenemende beperkingen in het huishouden en het sociale leven. Niet blijkt dat de beperkingen in het huishouden zo ernstig zijn dat op grond hiervan opname in het verzorgingshuis nodig zou zijn. Ook is niet gebleken dat de psychische gevolgen van de sociale isolatie aanleiding geeft tot een noodzakelijke opname. De in beroep van de zijde van appellante overgelegde rapportages van de orthopeed S. Tenenbaum en psychiater R. Mitelpunkt, geven geen aanleiding tot een ander oordeel. Zo meldt Tenenbaum geen nieuwe klachten of beperkingen, maar stelt dat appellante ondersteuning behoeft. Verder komt uit het rapport van Mitelpunkt niet naar voren dat de (psychische) beperkingen bij appellante zijn onderschat. In navolging van het nadere advies van Roelofs moet worden geconcludeerd dat de aanbevelingen van Mitelpunkt niet gelden als een strikt medische indicatie voor opname in een verzorgingshuis, daar waar het moet gaan om het vaststellen van beperkingen die appellante ten tijde van de aanvraag ondervond in haar woonsituatie.
2.3.
Uit 2.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Stumpel