ECLI:NL:CRVB:2020:1733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
19/4140 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om erkenning van ziekte als beroepsziekte voor vrijwilliger onder Politiewet 2012

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vrijwilliger die erkenning van haar ziekte als beroepsziekte wilde aanvragen. De appellante had op 4 november 2014 een beroep gedaan op de Coulanceregeling PTSS en op 15 december 2014 verzocht om erkenning van haar ziekte. Dit verzoek werd afgewezen in een beslissing op bezwaar van 12 juli 2016. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond in haar uitspraak van 22 augustus 2019.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellante als vrijwilliger onder artikel 2, onder c, van de Politiewet 2012 valt, wat betekent dat de Coulanceregeling PTSS niet op haar van toepassing is. De wettelijke verjaringstermijn geldt voor haar, en zij had meer dan vijf jaar voor de indiening van haar verzoeken redelijkerwijs actie kunnen ondernemen. De Raad concludeerde dat er geen omstandigheden waren die haar belet hebben om tijdig een verzoek in te dienen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het verzoek om erkenning van de ziekte als beroepsziekte terecht was afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

19.4140 AW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2019, 18/1863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Zitting heeft: C.H. Bangma
Griffier: E.M. Welling
Namens appellante is ter zitting verschenen, mr. L.M. Berg.
De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten, advocaat en mr. C.J. van der Mast.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft op 4 november 2014 een beroep op de Coulanceregeling PTSS gedaan en op
15 december 2014 verzocht om erkenning van haar ziekte als beroepsziekte. Bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2016 (bestreden besluit) is afwijzend beslist op het verzoek.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Coulanceregeling PTSS beoogt te voorzien in compensatie voor ex-politiemedewerkers voor wie de wettelijke verjaringstermijn is verstreken.
Appellante was een vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, onder c, van de Politiewet 2012. Anders dan zij heeft betoogd, betekent dit dat de Coulanceregeling PTSS niet op haar van toepassing is. Hieruit volgt ook dat voor appellante de wettelijke verjaringstermijn geldt.
Nu appellante sinds februari 2006 arbeidsongeschikt is wegens psychische klachten en bij haar op 2 januari 2007 de diagnose PTSS is gesteld, moest zij vanaf dat tijdstip rekening houden met de mogelijkheid dat haar klachten van blijvende aard zouden zijn. Er was voor haar dan ook in januari 2007 voldoende basis om jegens de korpschef een financiële aanspraak geldend te maken. Met de rechtbank wordt dan ook geconcludeerd dat appellante al meer dan vijf jaar voor de indiening van haar verzoeken redelijkerwijs actie had kunnen ondernemen. Niet is gebleken van omstandigheden die haar hebben belet om voor het verstrijken van de verjaringstermijn een verzoek in te dienen om erkenning van haar ziekte als beroepsziekte.
Nu deze beroepsgrond niet slaagt, is het verzoek om erkenning van haar ziekte als beroepsziekte terecht afgewezen. Gegeven deze conclusie is er geen ruimte voor beoordeling van de overige beroepsgronden.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.M. Welling (getekend) C.H. Bangma