ECLI:NL:CRVB:2020:1715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
19/5182 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting zonder bijzondere omstandigheden

Op 4 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante had op 17 juli 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting van haar nieuwe woning. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante zonder acute noodzaak was verhuisd en niet had aangetoond dat zij niet had kunnen reserveren voor de gevraagde kosten. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij om sociale redenen met spoed moest verhuizen en dat zij deze verhuizing niet kon voorzien, waardoor sparen voor de kosten niet mogelijk was. De Raad overwoog dat de kosten voor woninginrichting in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden, en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om deze kosten uit de algemene bijstand te voldoen.

De Raad concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakte. Appellante had vier jaar bij haar moeder gewoond en had kunnen anticiperen op de verhuizing. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren een herhaling van eerdere argumenten en de Raad vond geen reden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.5182 PW

Datum uitspraak: 4 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 november 2019, 19/2452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 17 juli 2018 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet aangevraagd voor onder meer de kosten van inrichting van haar nieuwe woning.
1.2.
Bij besluit van 23 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante zonder acute noodzaak is verhuisd en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet heeft kunnen reserveren voor de gevraagde kosten van woninginrichting. Volgens het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot verlening van bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Volgens vaste rechtspraak worden de gevraagde inrichtingskosten tot incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten gerekend. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
Het college heeft hierover beleid ontwikkeld. Uit 9.5.9 en 9.6 van de Beleidsvoorschriften werk, participatie en inkomen (de beleidsregels) volgt dat kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen in beginsel niet voor bijstandverlening in aanmerking komen, omdat deze kosten voorzienbaar zijn. Hiervoor kan geld worden gereserveerd, geld worden geleend bij de Kredietbank Amsterdam of achteraf gespreid worden betaald. Dit is alleen anders als een bijzondere situatie zich voordoet. Van een bijzondere omstandigheid is bijvoorbeeld sprake indien iemand om medische redenen moet verhuizen en niet door eigen toedoen buiten de werking van de voorliggende voorziening valt of indien iemand vanwege sociale redenen met spoed moet verhuizen, zonder dat een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een acute noodsituatie die een plotselinge verhuizing van [appellante] noodzakelijk maakte. [appellante] woonde voor haar verhuizing samen met haar dochter bij haar moeder, zus en neefje. De rechtbank begrijpt dat dit niet een ideale woonsituatie was, maar deze situatie is niet zo acuut dat het een bijzondere omstandigheid oplevert volgens de beleidsregels van het college. [appellante] woonde al vier jaar bij haar moeder. Omdat [appellante] wist dat zij op enig moment een eigen woning zou gaan krijgen, was haar verhuizing voorzienbaar en had zij daarvoor geld kunnen sparen.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat zij om sociale redenen met spoed moest verhuizen en dat zij die verhuizing niet kon voorzien, zodat zij daarvoor ook niet kon sparen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat appellante ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met spoed heeft moeten verhuizen en daarom niet heeft kunnen sparen voor de gevraagde kosten van woninginrichting.
4.2.
Uit 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) F. Demiroğlu