Uitspraak
19.5182 PW
6 november 2019, 19/2452 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 4 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante had op 17 juli 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting van haar nieuwe woning. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante zonder acute noodzaak was verhuisd en niet had aangetoond dat zij niet had kunnen reserveren voor de gevraagde kosten. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij om sociale redenen met spoed moest verhuizen en dat zij deze verhuizing niet kon voorzien, waardoor sparen voor de kosten niet mogelijk was. De Raad overwoog dat de kosten voor woninginrichting in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden, en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om deze kosten uit de algemene bijstand te voldoen.
De Raad concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakte. Appellante had vier jaar bij haar moeder gewoond en had kunnen anticiperen op de verhuizing. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren een herhaling van eerdere argumenten en de Raad vond geen reden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.