ECLI:NL:CRVB:2020:1682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
19/990 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van AOW-pensioen en de toepassing van kortingen op basis van verzekerde jaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor AOW, waarbij hij stelde dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt van 3 januari 1994 tot 12 september 1995. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter vastgesteld dat appellant niet als verzekerd kon worden aangemerkt voor de AOW, omdat hij niet ingeschreven stond bij een Nederlandse gemeente en er twijfels bestonden over zijn identiteit en de geldigheid van de ingediende bewijsstukken.

De Svb had in een eerder besluit van 18 januari 2017 de aanvraag afgewezen, maar in een later besluit van 31 augustus 2017 was het bezwaar tegen deze afwijzing gegrond verklaard en was er een AOW-pensioen toegekend, met een korting van 94% vanwege 47 niet verzekerde jaren. Appellant was het niet eens met de hoogte van het toegekende pensioen en stelde dat hij meer verzekerde tijdvakken had opgebouwd dan de Svb had erkend. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de Svb terecht had besloten dat appellant alleen verzekerd was voor de AOW gedurende de eerder genoemde tijdvakken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de Svb op basis van de beschikbare informatie terecht had geoordeeld over de verzekerde jaren. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met L.E. König als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2020.

Uitspraak

19.990 AOW

Datum uitspraak: 20 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2019, 17/6277 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken in het geding gebracht.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft een aanvraag ingediend om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij in de periode van 3 januari 1994 tot 12 september 1995 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant een pensioenoverzicht van de Svb van 5 oktober 2011 toegezonden
,waarbij appellant verzekerd is geacht voor de AOW vanaf 3 januari 1964 tot en met 12 september 1995, waardoor hij 4% van het AOW-pensioen heeft opgebouwd.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2017 heeft de Svb de aanvraag om een AOW-pensioen afgewezen, omdat niet duidelijk is of appellant in Nederland heeft gewoond, omdat hij niet stond ingeschreven bij een Nederlandse gemeente. Ook is onduidelijk of appellant in Nederland heeft gewerkt, omdat het sofinummer dat op de toegezonden bewijzen is vermeld aan een andere persoon toebehoort. Dit sofinummer is door meerdere mensen misbruikt, zodat niet met zekerheid is vast te stellen of appellant dezelfde persoon is als vermeld in de bewijsstukken.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 31 augustus 2017, nader aangevuld bij besluit van 19 september 2017, is het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2017 gegrond verklaard. Aan appellant is met ingang van 1 april 2017 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW naar de norm van een gehuwde toegekend. Op het ouderdomspensioen is een korting toegepast van 94% vanwege afgerond 47 niet verzekerde jaren. Appellant wordt verzekerd geacht over de tijdvakken 3 maart 1993 tot en met 14 mei 1993 en 3 januari 1994 tot en met 31 mei 1996. Verder is met ingang van 1 april 2017 een Inkomensondersteuning AOW toegekend, waarop een zelfde percentuele korting is toegepast als op het ouderdomspensioen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort gezegd, aangevoerd dat hij het niet eens is met de hoogte van het aan hem toegekende AOW-pensioen, omdat hij langere periodes in Nederland heeft gewerkt dan door de Svb aangenomen, en omdat een periode van ziekte ten onrechte niet als verzekerd tijdvak is aangemerkt. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant stukken ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of appellant, naast de tijdvakken 3 maart 1993 tot en met 14 mei 1993
en 3 januari 1994 tot en met 31 mei 1996, nog meer verzekerde tijdvakken voor de AOW heeft opgebouwd.
4.2.
Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De Svb heeft onderzoek gedaan bij de door appellant genoemde bedrijven. Ook heeft de Svb navraag gedaan bij de gemeente Rotterdam of appellant ingeschreven is geweest in de Gemeentelijke basisadministratie. Uit deze informatie is niet gebleken dat appellant anders dan gedurende de onder 4.1 genoemde periodes in Nederland heeft gewoond of gewerkt, zodat appellant over die periodes op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW niet als verzekerd kan worden aangemerkt. De in hoger beroep ingezonden stukken zien op de periode waarvoor appellant al verzekerd is geacht voor de AOW. Appellant heeft zijn stelling dat hij ook in andere dan de in 4.1 genoemde tijdvakken in Nederland heeft gewoond en gewerkt dan wel anderszins verzekerd is geweest, niet met bewijsstukken onderbouwd.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant alleen gedurende de tijdvakken 3 maart 1993 tot en met 14 mei 1993
en 3 januari 1994 tot en met 31 mei 1996 verzekerd is geweest voor de AOW. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.E. König
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.