ECLI:NL:CRVB:2020:1679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over weigering Wajong-uitkering wegens gebrek aan arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De appellant, geboren in 1998, had op 14 juni 2016 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege een verstandelijke beperking die was ontstaan door zuurstofgebrek bij de geboorte. Het Uwv had op 10 november 2016 vastgesteld dat de appellant geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat hij op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam was. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar het Uwv had in beroep aanvullende rapporten ingediend die volgens de rechtbank voldoende onderbouwden dat de appellant in de toekomst mogelijk wel over basale werknemersvaardigheden zou kunnen beschikken. De rechtbank had het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekende dat de appellant geen uitkering kreeg.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de veronderstelling dat hij in staat zou zijn om arbeidsvermogen te ontwikkelen, niet voldoende was onderbouwd. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant op de datum in geding geen arbeidsvermogen had en dat er onvoldoende bewijs was dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier E. Diele.