ECLI:NL:CRVB:2020:1626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
20/463 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 28 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/463 PW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellante had eerder een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen. De Raad had appellante herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 131,00 tijdig te betalen. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet in verzuim was geweest. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld. De uitspraak is gedaan door rechter E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier T. Hemelrijk-van den Oudenalder. De beslissing is openbaar uitgesproken en appellante heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 juli 2020
20/463 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 december 2019, 18/5355 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 7 februari 2020 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 131,00 is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 9 maart 2020 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 5 maart 2020 heeft appellante verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Op 27 maart 2020 heeft de Raad dit verzoek afgewezen en appellante meegedeeld dat zij een herinnering griffierecht ontvangt.
Bij aangetekende brief van 28 maart 2020 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.