ECLI:NL:CRVB:2020:1595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van ontslagbesluit en terugvordering onverschuldigd betaalde bezoldiging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar bij de gemeente Delft, had verzocht om terug te komen van een ontslagbesluit dat op 6 oktober 2011 was genomen. Dit verzoek was gebaseerd op de wijziging van de pensioengerechtigde leeftijd, die na het ontslagbesluit in werking was getreden. De Raad oordeelde dat deze wijziging geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormde in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor werd het verzoek van de appellant om de ontslagdatum te wijzigen afgewezen.
Daarnaast ging het in deze zaak ook om de terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging. Het college van burgemeester en wethouders van Delft had vastgesteld dat de appellant in de maanden maart, april en mei 2018, ondanks zijn ontslag, nog bezoldiging had ontvangen. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om deze bedragen terug te vorderen op basis van artikel 116a van de Ambtenarenwet. De Raad oordeelde dat de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst niet kon worden betrokken bij de toetsing van de terugvordering, aangezien het ontslag in rechte vaststond.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.