ECLI:NL:CRVB:2020:1574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/3247 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen pensioenoverzicht en overschrijding van de bezwaartermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die het bezwaar van appellant tegen een pensioenoverzicht niet ontvankelijk had verklaard. Appellant, geboren op 1 juli 1952, had op 14 juli 2016 een pensioenoverzicht ontvangen waarin werd aangegeven dat hij vanaf 1 juli 2018 in aanmerking zou komen voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Appellant maakte op 23 juli 2018 bezwaar tegen dit overzicht, maar de Svb verklaarde het bezwaar op 31 oktober 2018 niet-ontvankelijk wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 29 mei 2019.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn psychische aandoeningen, waaronder dementie, niet in staat was tijdig bezwaar te maken. De Raad overwoog dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3247 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 mei 2019, 18/7150 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 20 juli 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 14 juli 2016 heeft de Svb aan appellant, die is geboren op 1 juli 1952, een pensioenoverzicht gestuurd. Hierop is vermeld dat appellant, uitgaande van de toenmalige stand van de wetgeving, vanaf 1 juli 2018 in aanmerking kan komen voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en dat hij, voor de toepassing van die wet, over het tijdvak 14 september 1969 tot en met 1 februari 1977 verzekerd wordt geacht.
1.2.
Bij brief van 23 juli 2018 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het pensioenoverzicht van 14 juli 2016. Het bezwaarschrift is op 31 juli 2018 door de Svb ontvangen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 31 oktober 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard, wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Vastgesteld is dat appellant twee jaar na verzending van het pensioenoverzicht bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft in beroep als reden voor de termijnoverschrijding aangevoerd dat hij getrouwd is, een kind heeft en hij kosten moet betalen voor de behandeling van de psychische aandoening waaraan hij de hele periode heeft geleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit onvoldoende reden is om te laat bezwaar te maken. Voor zover appellant heeft betoogd dat zijn psychische gesteldheid hem heeft verhinderd binnen de gestelde termijn bezwaar te maken, heeft hij geen medische stukken ingebracht die dit betoog ondersteunen. Verder had appellant zijn echtgenote of een ander persoon kunnen verzoeken zijn belangen te behartigen door tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangegeven dat hij niet in staat was tijdig bezwaar te maken omdat hij aan dementie lijdt en hij in die periode medicijnen daarvoor nam. Verder heeft appellant gesteld dat hij in 1980 naar Marokko is teruggekeerd met een depressie. Appellant heeft bewijsstukken ingezonden van wonen en werken in Nederland.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en gemotiveerd dat de Svb het bezwaar van appellant tegen het pensioenoverzicht van 14 juli 2016 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A.L. Abdoellakhan

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale), statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de A.L. Abdoellakhan en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 20 juillet 2020.