ECLI:NL:CRVB:2020:1569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden
Op 16 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/5254 AW. Het hoger beroep van de appellant, die in beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, is niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 259,- tijdig te betalen. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, heeft de appellant geen beroepsgronden ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet inhoudelijk behandeld kon worden.
De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten en dat het griffierecht tijdig betaald moet worden. De appellant is in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft deze kansen ongebruikt laten verlopen. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest, en verklaarde het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door rechter C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.