Uitspraak
19.1633 ANW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot op 9 augustus 2017. Haar echtgenoot had van 1968 tot 1982 in Nederland gewoond en gewerkt, maar was in 1982 met een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Marokko teruggekeerd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat de echtgenoot van appellante op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen bewijs was van premiebetaling voor de vrijwillige verzekering en dat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was onder de Marokkaanse wetgeving. De Raad oordeelde dat de bepalingen van de ANW dwingendrechtelijk zijn en dat de Svb terecht heeft beslist dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.
De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 juli 2020. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.