Uitspraak
OVERWEGINGEN
Het door appellant tegen deze beslissing gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 juli 2018 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond geacht.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op een toeslag op zijn ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, geboren in 1941 en woonachtig in Marokko, ontving sinds juli 2006 een ouderdomspensioen en een toeslag, omdat zijn echtgenote, geboren in 1952, destijds de pensioengerechtigde leeftijd nog niet had bereikt. Echter, op 1 juli 2018 bereikte zijn echtgenote de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar, wat leidde tot een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de toeslag per die datum stop te zetten.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 9 april 2019. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad stelde vast dat, volgens artikel 8, eerste lid, van de AOW, appellant vanaf 1 juli 2018 geen recht meer heeft op de toeslag, omdat zijn echtgenote nu de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 juli 2020.