ECLI:NL:CRVB:2020:1508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-uitkering door derde echtgenote in polygamie
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1952 en derde echtgenote van [X] in een polygame relatie, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had eerder een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante toegekend, maar deze eindigde op 25 november 2017, toen zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Appellante heeft vervolgens een AOW-uitkering aangevraagd, maar de Svb weigerde dit, omdat appellante geen verzekerde tijdvakken in Nederland had opgebouwd.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat niet in geschil was dat zij niet in Nederland had gewoond of gewerkt en derhalve geen recht had op een ouderdomspensioen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar gezondheids- en financiële situatie slecht is, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een AOW-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellante als derde echtgenote geen zelfstandige aanspraak kan maken op een Nederlands ouderdomspensioen, zowel op basis van nationale wetgeving als het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten, aangezien de Raad geen onrechtmatigheid in de beslissing van de Svb heeft kunnen vaststellen.