ECLI:NL:CRVB:2020:1506
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. H.M. Mauritz, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaken 18/3853, 18/3865 en 18/3869. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk heeft in een brief van 8 oktober 2019 aangegeven dat het geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante besloten het hoger beroep in te trekken en verzocht om een veroordeling van het dagelijks bestuur in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur in dit geval in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat appellante redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor bezwaar, € 1.050,- voor beroep en € 525,- voor hoger beroep.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat kosten voor het opvragen van bankafschriften en de eigen bijdrage van € 143,- niet voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat het dagelijks bestuur zich niet verzet tegen de betaling van de eigen bijdrage. De totale kosten die het dagelijks bestuur moet vergoeden aan appellante zijn vastgesteld op € 2.768,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juli 2020.