ECLI:NL:CRVB:2020:1506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
19/3507 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. H.M. Mauritz, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaken 18/3853, 18/3865 en 18/3869. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk heeft in een brief van 8 oktober 2019 aangegeven dat het geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante besloten het hoger beroep in te trekken en verzocht om een veroordeling van het dagelijks bestuur in de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur in dit geval in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat appellante redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor bezwaar, € 1.050,- voor beroep en € 525,- voor hoger beroep.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat kosten voor het opvragen van bankafschriften en de eigen bijdrage van € 143,- niet voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat het dagelijks bestuur zich niet verzet tegen de betaling van de eigen bijdrage. De totale kosten die het dagelijks bestuur moet vergoeden aan appellante zijn vastgesteld op € 2.768,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juli 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 juli 2020
19/3507 PW, 19/3508 PW, 19/3509 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juli 2019, 18/3853, 18/3865 en 18/3869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 8 oktober 2019 heeft het dagelijks bestuur een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft mr. Mauritz namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten.
Het dagelijks bestuur heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het dagelijks bestuur in de brief van 8 oktober 2019 geheel dan wel gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante.
De Raad ziet aanleiding het dagelijks bestuur te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.050,- in bezwaar, € 1.050,- in beroep en € 525,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
In de bijlage van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In vergoeding van de gemaakte kosten in verband met het opvragen van bankafschriften en het betalen van de eigen risico van € 143,- is daarbij niet voorzien. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Het dagelijks bestuur heeft in het verweerschrift van 23 december 2019 echter te kennen gegeven zich niet te verzetten tegen de betaling van de eigen bijdrage omdat zijn besluitvorming niet optimaal is geweest en appellante aangewezen was (hoger) beroep in te stellen. Deze kosten komen daarom in dit geval voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het dagelijks bestuur wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het dagelijks bestuur in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.768,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude

NW