ECLI:NL:CRVB:2020:1473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- S.H.H. Slaats
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht na verzuim inleveren relevante stukken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsrecht door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving sinds 28 juni 2011 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant meerdere keren verzocht om relevante stukken in te leveren, waaronder bankafschriften en huurbetalingen. Appellant heeft echter niet voldaan aan deze verzoeken, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht op 14 december 2017 en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per diezelfde datum.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de gevraagde stukken tijdig heeft ingeleverd, maar dit werd niet onderbouwd met bewijs. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant verzuimd heeft de gevraagde stukken binnen de gestelde termijn in te leveren en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Raad concludeert dat appellant geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.