ECLI:NL:CRVB:2020:1438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
19/3672 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Korpschef van de Politie. De appellant had hoger beroep ingesteld, maar het griffierecht van € 128,00 was niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk op de verschuldigdheid van het griffierecht is gewezen, zowel per brief als per aangetekende post. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan. De Raad heeft geoordeeld dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geconcludeerd dat de appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter H. Benek, in aanwezigheid van griffier T. Hemelrijk-van den Oudenalder. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 juli 2020
19/3672 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 juli 2019, 19/1041 en 19/2116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Korpschef van de Politie

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 4 december 2019, verzonden naar een adres in [woonplaats], is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,00 is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 4 januari 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief van 4 januari 2020 is bij het LDCR op 23 januari 2020 retour ontvangen met de mededeling ‘niet afgehaald’. Volgens de Basisregistratie personen staat appellant ingeschreven op een adres in [plaatsnaam].
Bij brief van 7 februari 2020, verzonden naar het adres in [plaatsnaam], is appellant er opnieuw op gewezen dat een griffierecht van € 128,00 is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 9 maart 2020, geadresseerd op dezelfde wijze, is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief van 9 maart 2020 is bij het LDCR op 31 maart 2020 retour ontvangen met de mededeling ‘niet afgehaald’. In de situatie dat een aangetekend stuk niet wordt afgehaald of in ontvangst wordt genomen geldt het uitgangspunt dat het risico dat het griffierecht niet tijdig voldaan wordt, volledig voor rekening komt van de partij die in hoger beroep komt.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.