ECLI:NL:CRVB:2020:1400
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht
In deze zaak heeft appellant, woonachtig in Spanje, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 september 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 19/4776 ZVW. De kern van de zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verschuldigd griffierecht van € 128,- door de indiener van het beroepschrift te betalen. Appellant is herhaaldelijk gewezen op deze verplichting, zowel in een brief van 4 december 2019 als in een aangetekende brief van 4 januari 2020. In deze brieven werd aangegeven dat het griffierecht uiterlijk 28 dagen na verzending van de eerste brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven.
Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald en ook geen verzoek ingediend om ontheffing van de betaling. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het beroepschrift daardoor niet tijdig is ingediend en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad besloten het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.