ECLI:NL:CRVB:2020:1361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor meerkosten wassen en kledingslijtage van gehandicapte zoon
In deze zaak heeft appellante, de moeder van een gehandicapte zoon die in een zorginstelling verblijft, een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend. De aanvraag was gericht op de meerkosten voor het wassen en de slijtage van kleding van haar zoon, die zij niet meer zelf kan verzorgen vanwege haar slechte medische toestand. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de kosten niet direct aan de medische omstandigheden van appellante waren gerelateerd, maar aan haar zoon. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor het wassen en de slijtage van de kleding van de zoon niet als noodzakelijke kosten voor appellante kunnen worden beschouwd, omdat deze kosten betrekking hebben op de zoon en hij niet tot het gezin van appellante behoort in de zin van de Participatiewet. De Raad heeft de beroepsgrond van appellante verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de omstandigheden van appellante, zoals haar bijna blindheid, niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de kosten van haar zoon. De uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2020.