In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tijdelijke aanstellingen van appellante, die in de visie van de appellante vier tijdelijke aanstellingen had in plaats van de door de Raad erkende twee. De Raad heeft geoordeeld dat de urenomvang van een aanstelling gedurende de looptijd kan worden gewijzigd zonder dat dit leidt tot een nieuwe aanstelling. Dit betekent dat de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard, heeft onderschreven. De Raad heeft verder vastgesteld dat er geen sprake is van opvolgende tijdelijke aanstellingen die als een aanstelling voor onbepaalde tijd kunnen worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 2:4 van de AGN. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante is afgewezen, omdat zij een aanbod voor een vaste aanstelling had afgeslagen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.