ECLI:NL:CRVB:2020:1357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
19/1772 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tijdelijke aanstellingen en ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tijdelijke aanstellingen van appellante, die in de visie van de appellante vier tijdelijke aanstellingen had in plaats van de door de Raad erkende twee. De Raad heeft geoordeeld dat de urenomvang van een aanstelling gedurende de looptijd kan worden gewijzigd zonder dat dit leidt tot een nieuwe aanstelling. Dit betekent dat de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard, heeft onderschreven. De Raad heeft verder vastgesteld dat er geen sprake is van opvolgende tijdelijke aanstellingen die als een aanstelling voor onbepaalde tijd kunnen worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 2:4 van de AGN. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante is afgewezen, omdat zij een aanbod voor een vaste aanstelling had afgeslagen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.1772 AW, 19/1773 AW

Datum uitspraak: 2 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 maart 2019, 16/6995, 17/4781 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.D.J. van Ruyven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid onderscheidenlijk derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven en het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellante is in de periode van 8 maart 2010 tot 6 januari 2012 en 11 februari 2013 tot
1 april 2015 als zelfstandig ondernemer aanvankelijk via [B.V. 1] en later via [B.V. 2] ingehuurd om werkzaamheden te verrichten op de [afdeling] van de gemeente Nijmegen.
2.2.
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft het college appellante een tijdelijke aanstelling verleend van 1 april 2015 tot 1 januari 2016 voor 18 uur per week in de functie van [functie] bij het bureau P&O Services van de afdeling Personeel, Informatie en Facilitair. Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college de arbeidsduur van appellante over de periode van 1 april 2015 tot 1 november 2015 gewijzigd van 18 naar 30 uur per week. Bij besluit van 22 oktober 2015 heeft het college de arbeidsduur van appellante over de periode van 1 november 2015 tot 1 januari 2016 gewijzigd van 18 naar 30 uur per week.
2.3.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college onder verwijzing naar het besluit van 26 maart 2015 aan appellante een tijdelijke aanstelling verleend van 1 januari 2016 tot
1 januari 2017 voor 28 uur per week in de functie van [functie] bij het bureau P&O Services van de afdeling Personeel, Informatie en Facilitair.
2.4.
Bij besluit van 12 mei 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit 1), heeft het college, onder intrekking van het besluit van 22 december 2015, met toepassing van artikel 2:4, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Nijmegen (AGN) aan appellante een tijdelijke aanstelling verleend van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 voor 28 uur per week in de functie van [functie] bij het bureau P&O Services van de afdeling Personeel, Informatie en Facilitair.
2.5.
Bij besluit van 14 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 juli 2017 (bestreden besluit 2), heeft het college geweigerd om de tijdelijke aanstelling van appellante te verlengen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
4. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar wat zij in beroep en bezwaar heeft aangevoerd. Verder heeft zij in haar hoger beroepschrift slechts haar standpunt herhaald dat de urenomvang van de tijdelijke aanstellingen twee keer is gewijzigd en dat door die wijzigingen - nu deze een essentieel onderdeel van de aanstelling betroffen - nieuwe aanstellingen zijn ontstaan. Er is in de visie van appellante daarom sprake geweest van vier in plaats van twee tijdelijke aanstellingen.
5.2.
De Raad onderschrijft dit standpunt niet. De urenomvang van een aanstelling kan gedurende de looptijd van de aanstelling worden gewijzigd zonder dat daardoor een nieuwe aanstelling ontstaat. Het is immers niet de (aard van de) aanstelling als zodanig die is gewijzigd maar (enkel) een van de voorwaarden waaronder de aanstelling is verleend en waaronder de aanstelling vorm en inhoud wordt gegeven. De Raad ziet voor de stelling van appellante ook overigens geen grondslag in de regelgeving en/of de rechtspraak. Dit betekent dat de Raad met de rechtbank uitgaat van twee - en niet van de door appellante gestelde vier - tijdelijke aanstellingen als ambtenaar.
5.3.
De Raad is verder met de rechtbank van oordeel dat gelet op artikel 2:4 van de AGN zoals dat per 1 juli 2015 geldt - door de rechtbank abusievelijk aangeduid als artikel 2:4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling / Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) - geen sprake is van zodanige opvolgende tijdelijke aanstellingen of arbeidsovereenkomsten dat de laatste tijdelijke aanstelling op grond van het tweede, derde of vierde lid van artikel 2:4 van de AGN als een aanstelling voor onbepaalde tijd (vaste aanstelling) heeft te gelden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt volledig en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt de Raad nog het volgende.
5.4.
Van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan al geen sprake zijn nu appellante het haar gedane aanbod van een vaste aanstelling van 12 uur per week - nog daargelaten of de aanbieder daartoe wel bevoegd was - heeft afgeslagen. De Raad komt reeds daarom niet toe aan een inhoudelijk oordeel over het beroep op het vertrouwensbeginsel.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2020.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel