ECLI:NL:CRVB:2020:1317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en heupklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn klachten waren onderschat. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies die daaruit waren getrokken. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen een herhaling van wat hij eerder had aangevoerd, en de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De uitspraak bevestigde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.