ECLI:NL:CRVB:2020:1317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
19/4283 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en heupklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn klachten waren onderschat. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies die daaruit waren getrokken. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen een herhaling van wat hij eerder had aangevoerd, en de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De uitspraak bevestigde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 4283 ZW

Datum uitspraak: 29 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2019, 18/5572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnbediende voor 23,75 uur per week. Zijn dienstverband is geëindigd op 31 december 2017. Daarnaast ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet omdat hij eerder 40 uur per week als magazijnbediende had gewerkt. Op 24 april 2017 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en heupklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 26 februari 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk van voltijds magazijnbediende te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 86,89% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft de ZW‑uitkering van appellant bij besluit van 21 maart 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 augustus 2018 de FML gewijzigd en beperkingen toegevoegd wat betreft de aspecten lopen, zitten, staan en beroepsmatig chaufferen. Beperkingen voor frequent reiken en afwisseling van houding zijn verwijderd. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe beoordeling gemaakt en geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van mening dat het bestreden besluit door het Uwv zorgvuldig is voorbereid en dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 21 augustus 2018 voor appellant opgenomen beperkingen. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gereageerd op de in een brief van 8 mei 2019 opgenomen informatie van de behandelend revalidatiearts De Jong en moet er daarnaast van worden uitgegaan dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat zijn rug- en heupklachten zijn onderschat. Hij handhaaft zijn stelling dat hij alleen korte afstanden kan lopen en dat hij vanwege zijn beperkingen en voortdurende pijn de functies niet kan verrichten. Hij heeft erop gewezen dat hij nog steeds medisch wordt behandeld.
3.2.
Het Uwv heeft gesteld dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd, geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft vermeld en geen nieuwe gegevens heeft overgelegd. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.I. Heijkoop