ECLI:NL:CRVB:2020:1301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
20/664 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 20/664 ANW. De zaak betreft een niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellante is op 19 februari 2020 en opnieuw op 21 maart 2020 schriftelijk geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,- en de termijn waarbinnen dit bedrag betaald diende te worden. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan, waardoor de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in aanwezigheid van griffier E. Blijleven-de Vries. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aan te tekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 juni 2020
20/664 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2020, 19/1780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 19 februari 2020 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 21 maart 2020 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Verder is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale), déclare le recours interjeté non-recevable.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de E. Blijleven-de Vries en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 25 juin 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Les intéressés et les organes d’administration auront le droit à une opposition écrite contre la présente décision, dans les six semaines suivantes à la notification de la copie, à la Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale), Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.