ECLI:NL:CRVB:2020:13

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
18/6392 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende informatie over huurcontract en levensonderhoud

Op 7 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Appellant had op 2 januari 2018 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Het college vroeg appellant om verschillende documenten, waaronder een volledig huurcontract en bewijsstukken van zijn levensonderhoud. Appellant heeft echter geen volledig huurcontract ingeleverd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 7 februari 2018. Dit besluit werd later door de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd.

De rechtbank oordeelde dat appellant onvoldoende informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Appellant had een onvolledig huurcontract ingeleverd en kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellant was om de gevraagde informatie te verstrekken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan de informatieverplichtingen die aan hem waren gesteld. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6392 PW

Datum uitspraak: 7 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2018, 18/4186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 2 januari 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college appellant gevraagd een aantal stukken in te leveren, waaronder een huurcontract van zijn woning en bewijsstukken waaruit blijkt hoe appellant in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellant heeft verzuimd om door middel van objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Verder heeft appellant geen volledig huurcontract ingeleverd. Hierdoor kan het college de woon- en leefsituatie van appellant niet vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. Appellant staat sinds 20 december 2017 ingeschreven op het adres X. Volgens appellant huurt hij een kamer in deze woning en betaalt hij hiervoor een bedrag van € 550,-. Hij heeft bij het college een huurcontract ingeleverd, maar dat is nauwelijks ingevuld. Zo staat er bijvoorbeeld niet in vanaf wanneer een kamer wordt gehuurd, wat het adres is van de gehuurde kamer en voor welk bedrag de kamer wordt gehuurd. Het college heeft appellant gevraagd een volledig huurcontract in te leveren, maar dit heeft appellant niet gedaan. Uit het dossier blijkt dat het adres van appellant bij de gemeente (burgerzaken) in onderzoek is. De eigenaar van de woning aan het adres X heeft op 16 januari 2018 verklaard dat appellant van plan is om daar te gaan wonen, maar dat hij er op dat moment nog niet woonde. Medewerkers van de gemeente hebben de door appellant gehuurde kamer gezien, maar die was helemaal leeg. Daarnaast heeft appellant op 5 februari 2018 een inlichtingenformulier bij het college ingeleverd, waarin staat dat zijn huur € 450,- per maand bedraagt (in plaats van € 550,-). De rechtbank is daarom van oordeel dat het college aan appellant mocht vragen om een volledig huurcontract in te leveren. Nu appellant dit niet heeft gedaan, heeft hij onvoldoende informatie verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft onder verwijzing naar zijn brief aan de rechtbank van 17 oktober 2018 aangevoerd dat het gelet op zijn omstandigheden onmogelijk was een volledig huurcontract te overleggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan nog toe dat informatie over de woon- en leefsituatie, waaronder een volledig ingevulde huurovereenkomst, in dit geval van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het ligt in een aanvraagsituatie als deze op de weg van appellant de gevraagde informatie aan te leveren. Dat appellant, naar hij in de brief aan de rechtbank van 17 oktober 2018 stelt, door de moeizame relatie met de verhuurder niet over een volledig huurcontract kan beschikken, is een omstandigheid die voor risico van appellant komt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2020.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.H.H. Slaats