ECLI:NL:CRVB:2020:1296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
19/1857 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AIO-aanvulling en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 15 maart 2019 het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) na de toekenning van een alleenstaandenpensioen. De Svb had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren om de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat onbekendheid met het recht op AIO-aanvulling geen bijzondere omstandigheid is en dat appellante verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van haar aanvraag.

In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de AIO-aanvulling eerder dan de datum van de aanvraag wordt toegekend. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Participatiewet en eerdere rechtspraak die bevestigen dat bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19/1857 PW
Datum uitspraak: 23 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 maart 2019, 18/3912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft de Svb appellante in verband met het overlijden van haar partner met ingang van 1 september 2016 een alleenstaandenpensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet toegekend van € 735,60 netto per maand. Appellante heeft op
28 december 2017 een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Bij besluit van 23 januari 2018 heeft de Svb die aanvraag buiten behandeling gesteld. Appellante heeft in dat besluit berust en heeft op 11 februari 2018 opnieuw een aanvraag voor een AIO-aanvulling ingediend.
1.2.
Bij besluit van 8 maart 2018, na bezwaar tegen de ingangsdatum gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2018 (bestreden besluit), heeft de Svb appellante met ingang van 1 februari 2018 een AIO-aanvulling verleend tot een bedrag van € 126,84 per maand. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om de AIO-aanvulling reeds met ingang van oktober 2016 toe te kennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer het volgende overwogen. Dat appellante niet eerder bekend was met het recht op een AIO-aanvulling is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid om af te wijken van het beginsel dat geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum van de melding of de aanvraag om bijstand. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van appellante om tijdig een aanvraag in te dienen. Onbekendheid met een wettelijke regeling is geen reden om tot toekenning van een AIO-aanvulling met terugwerkende kracht over te gaan. Overigens heeft de Svb appellante in het besluit van 4 oktober 2016 gewezen op de mogelijkheid om een AIO-aanvulling aan te vragen. Indien appellante vanwege haar analfabetisme niet in staat was om dit besluit te lezen, had zij iemand anders kunnen vragen om dit besluit voor haar te vertalen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Uit artikel 47a, tweede lid, van de PW volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling door de Svb.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de PW (uitspraak van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3009) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Dit betekent dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden als onder 4.2 bedoeld.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Buur