ECLI:NL:CRVB:2020:1288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
19/3996 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep (zaaknummer 19/3996 PW). Het hoger beroep was ingesteld door appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde Drs. F. Elidrissi, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2019. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld over een bestuursrechtelijke kwestie, maar het hoger beroep werd door de Centrale Raad van Beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad overwoog dat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak op 5 augustus 2019 aan partijen verzonden, en de gemachtigde had het beroepschrift pas op 17 september 2019 ingediend. Dit was na afloop van de termijn, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De gemachtigde had aangevoerd dat hij tijdens zijn vakantie iemand had geregeld om zijn post af te halen, maar deze persoon had de brief van de rechtbank niet meegekregen. De Raad oordeelde echter dat de gemachtigde onvoldoende maatregelen had genomen om kennis te nemen van belangrijke poststukken tijdens zijn afwezigheid. Bovendien had de gemachtigde niet gereageerd op verzoeken van de Raad om uitleg te geven over de termijnoverschrijding. Hierdoor kon niet worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim waren geweest.

De Centrale Raad van Beroep besloot het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren zonder verder onderzoek. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 juni 2020
19/3996 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
31 juli 2019, 18/7068 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn

PROCESVERLOOP

Drs. F. Elidrissi heeft als gemachtigde van appellanten (hierna: gemachtigde) hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 5 augustus 2019 in afschrift bij aangetekende brief aan partijen toegezonden.
Aangezien de rechtbank deze uitspraak retour heeft ontvangen, is de uitspraak op
16 september 2019 nogmaals aan de gemachtigde van appellanten gezonden. Daarbij is de gemachtigde er op gewezen dat de tweede verzending van de uitspraak geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Het beroepschrift is digitaal ingediend en ontvangen op 17 september 2019.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 25 september 2019 is aan de gemachtigde gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
De gemachtigde heeft daarop bij brief van 29 oktober 2019 geantwoord dat hij tijdens zijn vakantieperiode iemand had geregeld om zijn post af te halen. Deze persoon is met de brief van PostNL naar het kantoor gegaan om de brief van de rechtbank af te halen, maar men heeft geweigerd de brief mee te geven aangezien de brief door de gemachtigde moest worden afgehaald. Daarnaast heeft de gemachtigde aangegeven dat de rechtbank de op 20 augustus 2019 retour ontvangen uitspraak pas op 16 september 2019 opnieuw heeft verzonden.
Bij brief van 7 januari 2020 heeft de Raad de gemachtigde verzocht om aan te geven om welke reden is geweigerd het poststuk mee te geven aan de door hem ingeschakelde derde en dit eventueel te onderbouwen met objectieve gegevens.
De gemachtigde heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 30 januari 2020 heeft de Raad de gemachtigde de brief van
7 januari 2020 in herinnering gebracht en hem in de gelegenheid gesteld binnen twee weken een reactie in te zenden. Daarbij is de gemachtigde er op gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld als hij niet binnen de termijn reageert.
De gemachtigde heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Wat de gemachtigde in zijn brief van 29 oktober 2019 heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest.
In dat verband wordt overwogen dat niet is gebleken dat de gemachtigde afdoende maatregelen heeft genomen om kennisneming en afhandeling van (belangrijke) poststukken tijdens zijn afwezigheid mogelijk te maken.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 juni 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.