ECLI:NL:CRVB:2020:1245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A.H. van Dalen-van Bekkum
- A.L. Abdoellakhan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen. De aanvraag was afgewezen omdat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank heeft overwogen dat er geen bewijs was dat de echtgenoot van appellante verzekerd was, noch onder de ANW, noch onder de Marokkaanse wetgeving. Appellante heeft in hoger beroep haar slechte financiële situatie aangevoerd en gesteld dat haar echtgenoot een ouderdomspensioen uit Nederland ontving bij zijn overlijden.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad oordeelt dat de moeilijke financiële situatie van appellante niet leidt tot een verplichting voor de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een nabestaandenuitkering toe te kennen, in strijd met de wettelijke bepalingen van de ANW. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 juli 2020.