ECLI:NL:CRVB:2020:1225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van de Sociale verzekeringsbank om een regularisatieovereenkomst met Luxemburg te sluiten voor het jaar 2011
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om voor de betrokkene een regularisatieovereenkomst met Luxemburg te sluiten voor het jaar 2011. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de Svb heeft het hoger beroep ingetrokken. De betrokkene had de Svb in gebreke gesteld op 28 februari 2017, maar de Raad oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de termijn voor de beslissing door de Svb was verstreken.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb geen dwangsom verschuldigd is aan de betrokkene, omdat de ingebrekestelling niet geldig was. De Raad heeft overwogen dat de Svb uiterlijk op 20 maart 2017 had moeten beslissen op het bezwaar van de betrokkene, en dat de ingebrekestelling geen betekenis meer had voor de procedure, aangezien deze was ingediend voordat de beslistermijn was verstreken. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken om te onderbouwen dat een ingebrekestelling pas geldig is als deze plaatsvindt na het verstrijken van de beslistermijn.
De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen dat de Svb niet opnieuw in gebreke is gesteld na het verstrijken van de beslistermijn en dat er geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.