ECLI:NL:CRVB:2020:1186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
19/5135 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2019. Appellant had hoger beroep ingesteld, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn was verstreken. Appellant stelde dat hij de uitspraak pas op 8 november 2019 had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat het beroepschrift op 11 december 2019 was ontvangen, terwijl de laatste dag voor indienen 31 oktober 2019 was. Hierdoor was het beroepschrift niet tijdig ingediend.

Daarnaast was appellant ook niet in staat om het verschuldigde griffierecht van € 128,- tijdig te betalen. De Raad had appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen, maar dit was niet binnen de gestelde termijnen gebeurd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest. Gezien deze omstandigheden verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zonder verder onderzoek te doen naar andere aspecten van de zaak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de betaling van griffierechten in het bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

19/5135 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 september 2019, 18/5538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
Datum uitspraak: 9 juni 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 19 september 2019 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 11 december 2019 ontvangen. De laatste dag waarop tijdig een hoger beroepschrift kon worden ingediend was 31 oktober 2019.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant heeft in zijn beroepschrift als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat hij de uitspraak van 19 september 2019 pas op 8 november 2019 heeft ontvangen. Appellant bestrijdt dat de rechtbank de uitspraak op 19 september 2019 per aangetekende post aan hem heeft toegezonden. De aangevallen uitspraak is hem eerst bij brief van 30 oktober 2019 toegezonden. Dat daarin is opgenomen dat deze tweede verzending van de uitspraak geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van hoger beroep dat daar niet aan af.
De Raad heeft bij brief van 18 december 2019 in antwoord op het beroepschrift van appellant meegedeeld dat de Raad na ontvangst van het verschuldigde griffierecht zal onderzoeken of het hoger beroep in behandeling kan worden genomen of dat het hoger beroep niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het mogelijk te laat is ingediend.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 19 december 2019 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 19 januari 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief is op 10 februari 2020 bij het Landelijk Diensten Centrum (LDCR) retour ontvangen. Het LDCR heeft de aangetekende brief doorgestuurd en is op 12 februari 2020 bij de Raad ontvangen.
Bij brief van 12 februari 2020 is de aangetekende brief van 10 februari 2020 opnieuw aan appellant toegezonden. Daarbij is meegedeeld dat in de brief aan appellant een termijn is gesteld en dat met deze toezending niet opnieuw een termijn gaat lopen.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist. De Raad zal daarom niet meer andere zaken of appellant al dan niet in verzuim is geweest bij het na afloop van de beroepstermijn indienen van het beroepschrift.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.