ECLI:NL:CRVB:2020:1165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
19/1484 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen omdat hij niet de gevraagde inkomensspecificaties had overgelegd. Ondanks meerdere herinneringen en waarschuwingen over de betalingstermijn, heeft appellant het griffierecht van € 128,- niet tijdig voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met P.A.M. Hulsdouw als griffier. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

19/1484 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 maart 2019, 18/3547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen
Datum uitspraak: 2 juni 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2. Appellant heeft bij brief van 26 maart 2019 verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht, met verwijzing naar een ‘Verklaring geregistreerd inkomen 2018’ van de Belastingdienst. Daarop heeft de Raad bij brief van 11 april 2019 aan appellant gevraagd een uitkerings- of salarisspecificatie over de maand februari of maart 2019 te overleggen.
Bij brief van 11 april 2019 heeft appellant in reactie hierop gesteld dat de door hem overgelegde inkomensverklaring (over 2018) nog actueel is. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat genoemde inkomensverklaring een recent financieel gegeven is.
3. Bij brief van 17 april 2019 heeft de Raad - onder verwijzing van de uitspraak van de Raad van 15 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:343 - het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht afgewezen, omdat appellant de gevraagde uitkerings- of salarisspecificatie over de maand februari of maart 2019 niet heeft verstrekt. Daarbij is meegedeeld dat appellant een (nieuwe) nota/herinnering griffierecht zal krijgen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiding tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
4. Appellant heeft bij brief van 18 april 2019 gereageerd op de onder 3 genoemde brief van de Raad van 17 april 2019. Deze brief heeft dezelfde strekking als de onder 2 genoemde brief van 11 april 2019.
5. Bij brief van 19 april 2019 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
6. Bij aangetekende brief van 20 mei 2019 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
7. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
8. Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van
P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.