ECLI:NL:CRVB:2020:1156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlaging Wajong-uitkering en arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de verlaging van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1990, ontving sinds 2008 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat appellante belastbaar was voor ten minste vier uur per dag. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft vanwege chronische vermoeidheid en rugklachten. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad concludeerde dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van appellante dat zij niet vier uur per dag belastbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verlaging van de Wajong-uitkering naar 70% van het minimumloon terecht was.