ECLI:NL:CRVB:2020:1156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
18/2133 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlaging Wajong-uitkering en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de verlaging van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1990, ontving sinds 2008 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat appellante belastbaar was voor ten minste vier uur per dag. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft vanwege chronische vermoeidheid en rugklachten. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad concludeerde dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van appellante dat zij niet vier uur per dag belastbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verlaging van de Wajong-uitkering naar 70% van het minimumloon terecht was.

Uitspraak

/18.2133 WAJONG

Datum uitspraak: 29 mei 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 maart 2018, 17/3857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1990, heeft in verband met vermoeidheidsklachten sinds 8 november 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 20 oktober 2015 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 december 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.2.
Bij besluit van 18 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 29 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft overwogen dat uit hun rapporten volgt dat appellante belastbaar is voor ten minste vier uur per dag. Voor de extreme vermoeidheid die appellante meldt hebben de verzekeringsartsen geen rechtstreekse en medisch objectiveerbare onderbouwing gevonden. De rechtbank heeft verder overwogen dat rekening is gehouden met de chronische vermoeidheid en de rugklachten van appellante. Dat geldt ook voor de bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek, de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector en de informatie van de beroepskeuze- en loopbaanonderzoek door Eega van 27 maart 2008. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de uitkomsten van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat haar Wajong-uitkering ten onrechte is verlaagd naar 70% van het minimumloon. Appellante is van mening dat zij geen arbeidsvermogen heeft en heeft hiertoe verwezen naar wat zij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft last van chronische vermoeidheid en lage rugpijn en is daardoor niet vier uur per dag belastbaar. Bij de TPG heeft appellante maar een korte periode maximaal twee en een half uur per dag gewerkt, maar al vrij snel heeft zij dit moeten beperken tot slechts anderhalf uur per dag gedurende twee dagen per week, omdat zij naarmate zij meer ging werken overbelast raakte.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Wat appellante in hoger beroep hierover heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in navolging van de verzekeringsarts, navolgbaar en overtuigend heeft gesteld dat voor de vermoeidheid van appellante een duidelijk medisch objectief substraat ontbreekt en dat haar lage rugklachten aspecifiek van aard zijn, waardoor er vanuit medisch oogpunt geen reden is om aan te nemen dat appellante niet vier uur per dag zou kunnen werken.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar werk bij TPG leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat dit werk jaren voor de ingangsdatum van de verlaging van de Wajong-uitkering (per 1 januari 2018) is verricht (2008-2010), geldt dat een medische onderbouwing van het standpunt dat zij toen niet meer uren kon werken, ontbreekt. In 2008 heeft de verzekeringsarts geen urenbeperking aangewezen geacht.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H.S. Huisman