ECLI:NL:CRVB:2020:1148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
19/3744 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2020 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een appellant tegen de Minister van Economische Zaken, Directie Bedrijfsvoering. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2016. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien het op 27 augustus 2019 digitaal was ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en begon op de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. De appellant had aangevoerd dat hij in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde en dat zijn vertrouwen in de rechtspraak was gedaald, maar deze redenen werden niet als verschoonbaar beschouwd. De Raad benadrukte dat er geen uitzonderingen op de termijnoverschrijding konden worden gemaakt, tenzij er sprake was van verschoonbare redenen, wat hier niet het geval was. De Raad verklaarde het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 mei 2020
19/3744 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 februari 2016, 15/1458 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Economische Zaken, Directie Bedrijfsvoering

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 16 februari 2016 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 27 augustus 2019 digitaal ontvangen.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In het beroepschrift geeft appellant aan zich bewust te zijn van de termijnoverschrijding en vraagt zij de Raad om een uitzondering te maken en in ieder geval een principiële uitspraak te doen.
Bij brief van 9 september 2019 is aan appellant gevraagd om nader te motiveren waarom zij niet eerder hoger beroep heeft ingesteld.
Appellant heeft daarop bij brief van 3 oktober 2019 geantwoord dat zijn vertrouwen in de rechtspraak behoorlijk was gedaald maar dat hij na een positieve ervaring bij de rechtspraak toch de stap heeft genomen om hoger beroep in te stellen. Daarnaast heeft appellant kenbaar gemaakt kort na de aangevallen uitspraak in moeilijke persoonlijke omstandigheden te zijn terechtgekomen waardoor hij gedwongen werd om prioriteiten te stellen.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In dat verband wordt overwogen dat een van de wettelijke vereiste voor behandeling van het hoger beroep is, dat het hoger beroep tijdigheid is ingediend. Hierop kunnen geen uitzonderingen worden gemaakt, tenzij sprake is van verschoonbare redenen. De redenen die appellant aanvoert geven geen aanleiding om deze ruimschootse termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Appellant had alvast ongemotiveerd hoger beroep kunnen instellen om de termijn veilig te stellen en op een later moment het hoger beroep kunnen motiveren.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
ew