ECLI:NL:CRVB:2020:1141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
19-517 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vakantiegeld met terugvordering bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen om vakantiegeld in mindering te brengen op een terugvordering van bijstandsuitkering. Het college had in 2017 de bijstand van appellant herzien en een bedrag van € 4.486,40 teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Tevens werd aangekondigd dat de gereserveerde vakantietoeslag van € 104,55 niet aan appellant zou worden uitbetaald, maar in mindering zou worden gebracht op de vordering.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat het college op grond van artikel 60, lid 4, van de PW verplicht was om de openstaande schuld te verrekenen met de bijstand. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een blokkering van de bijstand, en dat de verrekening rechtmatig was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen grond was voor toewijzing. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.

Uitspraak

19 517 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 26 mei 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 december 2018, 18/4384 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.M. van der Boor, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft voorts een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 17 juli 2015 tot en met 31 augustus 2016 herzien en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.486,40 van appellant teruggevorderd op de grond – voor zover van belang – dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het college heeft in dit besluit ook aangekondigd dat de gereserveerde vakantietoeslag ter hoogte van € 104,55 niet aan appellant zal worden uitbetaald, maar in mindering zal worden gebracht op de vordering.
1.3.
Als wijze van invordering van de openstaande vorderingen van appellant heeft het college maandelijks € 20,- op de uitbetaling van de bijstand van appellant in mindering gebracht. Verder heeft het college in de maand mei 2018, zoals zichtbaar is geworden in de uitkeringsspecificatie van 30 mei 2018, de vakantietoeslag van € 579,13 niet aan appellant uitbetaald en op de terugvordering in mindering gebracht. Appellant heeft vervolgens tegen het niet uitbetalen van de vakantietoeslag een bezwaarschrift ingediend.
1.4.
Bij besluit van 9 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat het college op grond van artikel 60, vierde lid, van de PW verplicht is om een openstaande schuld die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting in te vorderen door middel van verrekening met de bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 60, vierde lid, van de PW bepaalt dat indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, van de PW worden teruggevorderd algemene bijstand ontvangt, het college die kosten met die algemene bijstand verrekent.
4.2.
Vaststaat dat appellant bijstand ontvangt en de kosten van bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de PW, over de periode van 17 juli 2015 tot en met 31 augustus 2016 worden teruggevorderd van appellant. Eveneens staat vast dat het college die kosten heeft verrekend door in 2017 de gereserveerde vakantietoeslag, alsmede maandelijks € 20,-, op de uitbetaling van de bijstand van appellant in mindering te brengen. Vervolgens heeft het college op gelijke wijze de gereserveerde vakantietoeslag in de maand mei 2018 op de uitbetaling van de bijstand van appellant in mindering gebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 60, vierde lid, van de PW was het college gehouden hiertoe over te gaan.
4.3.
In tegenstelling tot wat appellant heeft aangevoerd, was geen sprake van een blokkering van de bijstand. Daarom faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag het in de beroepsgronden van appellant besloten liggende betoog dat de blokkering onrechtmatig is en hiermee de verrekening dus ook.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is gelet hierop geen grond aanwezig.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.B.E. van Nimwegen