ECLI:NL:CRVB:2020:1134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
18/4839 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 18/4839 PW. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. Manspeaker, advocaat. De appellant heeft het hoger beroep ingetrokken bij brief van 4 november 2019, nadat het Drechtstedenbestuur, het bestuursorgaan, met een herziene beslissing op bezwaar van 30 oktober 2019 geheel tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft vervolgens het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en het onderzoek gesloten.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen. Aangezien de rechtbank in de eerdere procedure al een veroordeling in de kosten had uitgesproken, moest de Raad enkel oordelen over de kosten die in het hoger beroep zijn gemaakt. De Raad heeft geoordeeld dat het Drechtstedenbestuur in de proceskosten van de appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 525,-, wat is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De uitspraak bevestigt de mogelijkheid voor appellanten om kosten te verhalen op bestuursorganen wanneer deze tegemoetkomen aan hun bezwaren, zelfs na intrekking van het beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 mei 2020
18/4839 PW, 19/1156 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2018, 18/285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 november 2019 heeft mr. Manspeaker namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het bestuur te veroordelen in de proceskosten.
Het bestuur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het bestuur met de herziene beslissing op bezwaar van 30 oktober 2019 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de in bezwaar gemaakte kosten en in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken moet de Raad nog slechts oordelen over de in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het bestuur te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 525,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het bestuur in de kosten van appellant tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Blijleven-de Vries