ECLI:NL:CRVB:2020:1134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 18/4839 PW. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. Manspeaker, advocaat. De appellant heeft het hoger beroep ingetrokken bij brief van 4 november 2019, nadat het Drechtstedenbestuur, het bestuursorgaan, met een herziene beslissing op bezwaar van 30 oktober 2019 geheel tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft vervolgens het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen. Aangezien de rechtbank in de eerdere procedure al een veroordeling in de kosten had uitgesproken, moest de Raad enkel oordelen over de kosten die in het hoger beroep zijn gemaakt. De Raad heeft geoordeeld dat het Drechtstedenbestuur in de proceskosten van de appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 525,-, wat is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De uitspraak bevestigt de mogelijkheid voor appellanten om kosten te verhalen op bestuursorganen wanneer deze tegemoetkomen aan hun bezwaren, zelfs na intrekking van het beroep.