ECLI:NL:CRVB:2020:1132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
20/25 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken gronden en niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.T.A.M. Mes, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 12 december 2019 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/1263. Het hoger beroep werd ingesteld op 26 mei 2020, maar het ingediende beroepschrift bevatte geen gronden. De Raad heeft appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar appellant heeft geen actie ondernomen. In een brief van 9 januari 2020 werd appellant gevraagd om binnen vier weken de gronden van het beroep in te dienen, maar deze termijn is ongebruikt verstreken. Appellant heeft vervolgens aangegeven dat hij niet langer vertegenwoordigd wilde worden door zijn advocaat en verzocht om verdere correspondentie rechtstreeks met hem te voeren.

De Raad heeft appellant opnieuw uitgenodigd om de gronden in te dienen en hem gewezen op de gevolgen van het niet indienen van deze gronden. Ook is appellant gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen, wat hij eveneens niet heeft gedaan. De Raad heeft appellant meerdere keren gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, maar ook deze termijnen zijn ongebruikt verstreken. Gezien het ontbreken van de beroepsgronden en het niet tijdig betalen van het griffierecht, heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 december 2019, 19/1263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland
Datum uitspraak: 26 mei 2020

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.T.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 9 januari 2020 is de gemachtigde van appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Bij brief van 13 januari 2020 heeft mr. Mes, voornoemd, de Raad meegedeeld dat hij niet langer als gemachtigde van appellant optreedt. Voorts is de Raad verzocht verdere correspondentie over deze zaak rechtstreeks met appellant zelf te voeren.
In verband met deze mededeling is appellant bij brief van 14 januari 2020 uitgenodigd de Raad te berichten of hij het hoger beroep al dan niet wenst voort te zetten en is hem verzocht in het bevestigende geval binnen vier weken na dagtekening van die brief alsnog de gronden in te zenden waarop het (hoger) beroep berust.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 14 februari 2020 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellant erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Voorts is in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 17 januari 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 17 februari 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.