ECLI:NL:CRVB:2020:1129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
17/4970 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Werkzaak Rivierenland

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2017. Tijdens de procedure heeft appellant, Werkzaak Rivierenland, op 10 oktober 2019 het hoger beroep ingetrokken. Namens de betrokkenen heeft advocaat mr. F. van Willigen verzocht om appellant te veroordelen in de proceskosten. Appellant heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, volgens artikel 8:118, eerste lid, van de Awb, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, was de Raad enkel nog bevoegd om de kosten in hoger beroep te beoordelen.

De Raad heeft vastgesteld dat de kosten die betrokkenen in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, moeten worden vergoed. De kosten zijn begroot op € 525,- in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft appellant dan ook veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen tot dit bedrag. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 mei 2020
17/4970 PW, 17/4971 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2017, 16/7042 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur Werkzaak Rivierenland (appellant)
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (betrokkenen)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 oktober 2019 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkenen heeft mr. F. van Willigen, advocaat, verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog slechts ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte kosten.
Gelet hierop wordt appellant veroordeeld in de kosten die betrokkenen in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 525,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt appellant in de kosten van betrokkenen tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Blijleven-de Vries