ECLI:NL:CRVB:2020:1129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Werkzaak Rivierenland
In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2017. Tijdens de procedure heeft appellant, Werkzaak Rivierenland, op 10 oktober 2019 het hoger beroep ingetrokken. Namens de betrokkenen heeft advocaat mr. F. van Willigen verzocht om appellant te veroordelen in de proceskosten. Appellant heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, volgens artikel 8:118, eerste lid, van de Awb, in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, was de Raad enkel nog bevoegd om de kosten in hoger beroep te beoordelen.
De Raad heeft vastgesteld dat de kosten die betrokkenen in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, moeten worden vergoed. De kosten zijn begroot op € 525,- in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft appellant dan ook veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen tot dit bedrag. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.