ECLI:NL:CRVB:2020:1126
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden
Op 22 mei 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/5009 AOW. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant, vertegenwoordigd door mevrouw [X.], tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2019 (zaaknummer 19/1565). De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De gemachtigde van de appellant is op 9 januari 2020 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Vervolgens is er op 10 februari 2020 een tweede kans geboden om de beroepsgronden in te dienen, met wederom een termijn van vier weken. Ook deze termijn is niet benut. De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.