ECLI:NL:CRVB:2019:890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering aanvroeg op grond van de Participatiewet. Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen door het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Verzoeker heeft in hoger beroep gevraagd om een voorlopige voorziening, omdat hij dreigde in financiële problemen te komen. Tijdens de zitting op 18 februari 2019 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, zijn situatie toegelicht. Hij stelde dat hij na het overlijden van zijn moeder in mei 2017 alleen achterbleef en dat zijn broer en zus hem financieel ondersteunden, maar dat deze steun was uitgeput. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een actueel spoedeisend belang, omdat verzoeker geen concrete dreigende schulden kon aantonen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zich na zijn aanvraag op 30 mei 2017 niet opnieuw had gemeld voor een nieuwe aanvraag, wat ook meeweegt in de beslissing. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen onverwijlde spoed aanwezig was en verzoeker de bodemprocedure kon afwachten. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met L. Hagendijk als griffier.