ECLI:NL:CRVB:2019:867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde financiële transacties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 13 oktober 2006 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had in de maanden oktober 2006 tot januari 2010 zestien financiële transacties verricht, waarbij hij geld naar Marokko en Turkije overmaakte. Deze transacties, die in totaal € 34.734,- bedroegen, waren niet gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, wat in strijd was met zijn wettelijke inlichtingenverplichting.
Het college heeft naar aanleiding van een proces-verbaal van een buitengewoon opsporingsambtenaar besloten om de bijstand van appellant over de maanden waarin de transacties plaatsvonden in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht aannemelijk had geacht dat appellant ten behoeve van derden transacties had verricht en dat hij deze inkomsten had moeten melden. De Raad stelde vast dat appellant tijdens een gesprek met een sociaal rechercheur een aantal transacties had erkend, maar dat zijn ontkenning van andere transacties niet voldoende was om zijn gelijk te bewijzen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.