ECLI:NL:CRVB:2019:68
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, een verzoek ingediend om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp. Aan haar was eerder een vergoeding van maximaal vier uren per week toegekend. In maart 2017 heeft appellante verzocht om uitbreiding naar twee dagdelen per week. De aanvraag werd echter afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat appellante geen informatie had verstrekt waaruit bleek dat zij aan de voorwaarden voor een hogere vergoeding voldeed. De Raad heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag en appellante deze niet wilde verstrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit in stand is gehouden. De uitspraak is gedaan op 10 januari 2019.