ECLI:NL:CRVB:2019:540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beëindiging consignatiediensten en afbouw consignatietoelage bij politie
Op 7 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de beëindiging van consignatiediensten en de bijbehorende consignatietoelage van een politieambtenaar, appellant, die werkzaam is bij de eenheid Oost-Nederland. De korpschef van politie had op 25 oktober 2016 besloten om de consignatiediensten van appellant te beëindigen en de consignatietoelage tot 1 januari 2017 door te betalen op basis van een fictieve consignatieplanning. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de korpschef op 10 juli 2017.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de beëindiging van de consignatiediensten leidde tot een aanzienlijke inkomensachteruitgang en dat de korpschef een ruimere afbouwregeling had moeten treffen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de wet- en regelgeving geen afbouwregeling vereisen bij beëindiging van consignatiediensten en dat de korpschef niet onzorgvuldig had gehandeld door de consignatietoelage niet langer dan tot 1 januari 2017 door te betalen. De Raad benadrukte dat de consignatietoelage geen vast onderdeel van het inkomen van appellant vormde en dat appellant op de hoogte was van de beëindiging van de diensten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier Y. Itkal, en werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.