ECLI:NL:CRVB:2019:540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
18-3525 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging consignatiediensten en afbouw consignatietoelage bij politie

Op 7 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de beëindiging van consignatiediensten en de bijbehorende consignatietoelage van een politieambtenaar, appellant, die werkzaam is bij de eenheid Oost-Nederland. De korpschef van politie had op 25 oktober 2016 besloten om de consignatiediensten van appellant te beëindigen en de consignatietoelage tot 1 januari 2017 door te betalen op basis van een fictieve consignatieplanning. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de korpschef op 10 juli 2017.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de beëindiging van de consignatiediensten leidde tot een aanzienlijke inkomensachteruitgang en dat de korpschef een ruimere afbouwregeling had moeten treffen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de wet- en regelgeving geen afbouwregeling vereisen bij beëindiging van consignatiediensten en dat de korpschef niet onzorgvuldig had gehandeld door de consignatietoelage niet langer dan tot 1 januari 2017 door te betalen. De Raad benadrukte dat de consignatietoelage geen vast onderdeel van het inkomen van appellant vormde en dat appellant op de hoogte was van de beëindiging van de diensten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier Y. Itkal, en werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.

Uitspraak

18.3525 AW

Datum uitspraak: 7 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 mei 2018, 17/4524 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J. Sajtos, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Sajtos. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. Jaspers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij de politie, eenheid Oost-Nederland, in de functie van [functienaam]. Sinds 2007 heeft de korpschef hem consignatiediensten opgelegd.
1.2.
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft de korpschef appellant meegedeeld dat de consignatiediensten worden beëindigd en dat de consignatietoelage bij wijze van overgang nog tot 1 januari 2017 op basis van een fictieve consignatieplanning wordt doorbetaald.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het tegen het besluit van 25 oktober 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de beëindiging van de consignatiediensten een flinke inkomensachteruitgang tot gevolg heeft en dat de korpschef daarom een ruime(re) afbouwregeling had moeten treffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De wet- en regelgeving voorzien niet in een afbouwregeling in geval van beëindiging van consignatiediensten en de daarbij behorende consignatietoelage. Niettemin kan de zorgvuldigheid vereisen dat een afbouwregeling wordt getroffen. In het geval van appellant had de korpschef echter niet hoeven komen tot een ruimere regeling voor de afbouw van de consignatietoelage. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.
De consignatietoelage is een toelage voor het beschikbaar zijn voor extra werkzaamheden wanneer dat nodig is en vormde als zodanig geen vast onderdeel van het inkomen van appellant. De hoogte van de toelage was afhankelijk van het aantal gedraaide consignatiediensten en varieerde per maand. In 2016 bedroeg de toelage € 2,03 per uur.
4.3.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2012-2014 hebben het (toenmalige) ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie en de vakbonden afgesproken om consignatiediensten terug te dringen. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie
2015-2017 is vastgesteld dat de afgesproken vermindering niet is bereikt maar nog steeds nodig is. In de zomer van 2016 is aan appellant en zijn collega’s meegedeeld dat de consignatiediensten zullen worden beëindigd. Appellant was er dus van op de hoogte dat het einde van de toelage in zicht was. Naast het feit dat de maandelijkse toelage een variabel bedrag was en in het laatste jaar al was afgenomen, waardoor appellant relatief weinig en steeds minder (financiële) zekerheid aan de toelage kon ontlenen, kon hij dus ook al enige tijd rekening houden met een inkomensachteruitgang als gevolg van het verlies van de consignatietoelage. Tegen deze achtergrond is het niet onzorgvuldig en evenmin in strijd met de rechtszekerheid dat de korpschef de consignatietoelage niet langer dan tot 1 januari 2017 aan appellant heeft doorbetaald.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2019.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) Y. Itkal
md