In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2017. De appellante had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart type passagier (GPK), welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op medische adviezen van de GGD, waaruit bleek dat appellante niet van deur tot deur continu afhankelijk was van de hulp van een ander. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college zijn besluit op de medische adviezen mocht baseren en dat zij niet voldoende was geïnformeerd over de kosten van de aanvraag.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen. De in hoger beroep overgelegde medische stukken ondersteunen de stelling van appellante niet dat zij continu afhankelijk is van hulp. De Raad oordeelt dat het college niet in strijd met de regelgeving heeft gehandeld door de GPK niet toe te kennen. De omstandigheid dat appellante het moeilijk heeft om het graf van haar zoon te bereiken, is niet voldoende om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.