ECLI:NL:CRVB:2019:4322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
18/944 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.T. Kwaasteniet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als horecamedewerkster werkte, had zich op 30 april 2015 ziek gemeld met klachten aan haar voeten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar ziekengeld op 29 mei 2016 ingetrokken, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante werd geschikt geacht voor andere functies, waaronder die van receptionist. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, beëindigde het Uwv het ziekengeld per 17 juli 2017. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar klachten en voerde aan dat het Uwv haar beperkingen onderschatte. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van het Uwv voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank werd gevolgd in haar oordeel dat appellante geschikt was voor de functie van receptionist, ondanks haar beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

18.944 ZW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 februari 2018, 17/6343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.H. Geubbels hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken en reacties ingediend.
Bij brief van 17 september 2019 heeft mr. A. Boesjes zich als nieuwe gemachtigde van appellante gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boesjes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als horecamedewerkster. Zij heeft zich op
30 april 2015, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) ontving, ziek gemeld met klachten aan haar voeten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 april 2016 het ziekengeld van appellante per
29 mei 2016 ingetrokken, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als horecamedewerkster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Bij besluit van 27 september 2016 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, na heroverweging door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 27 september 2016.
1.3.
Het Uwv heeft appellante aansluitend in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Appellante heeft zich op 22 juli 2016 opnieuw ziek gemeld met toegenomen linkervoetklachten na een ingreep op 22 juli 2016. In verband hiermee heeft zij op 8 juni 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft aan de hand van deze FML appellante geschikt geacht voor één van de functies die aan haar zijn voorgehouden bij de EZWb, namelijk de functie van receptionist, baliemedewerker SBC-code 315150. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2017 het ziekengeld van appellante per
17 juli 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2017 en een rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 augustus 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerste plaats vastgesteld dat de eerdere ZW-beoordeling, die heeft geleid tot beëindiging van de ZW-uitkering per 29 mei 2016, niet ter discussie staat. De uitkomsten daarvan heeft de rechtbank in de onderhavige procedure als uitgangspunt genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat beide artsen van het Uwv dossierstudie hebben verricht en de door appellante naar voren gebrachte klachten bij hun beoordeling hebben betrokken. Tevens hebben zij de medische informatie van de behandelend sector kenbaar betrokken bij hun beoordeling. De rapporten van de artsen zijn naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de brief van GZ-psycholoog K.A. Stroink van
20 december 2017 weliswaar kan worden afgeleid dat bij appellante thans sprake is van een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis, echter uit de brief blijkt niet dat hiervan op de datum in geding ook al sprake was. Uit voornoemde brief blijkt dat appellante pas na de datum in geding is gestart met de behandeling. Daarnaast is enkel het feit dat nu een diagnose gesteld is, onvoldoende voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat appellante de werkzaamheden verbonden aan de functie ‘Receptionist, baliemedewerker’, ondanks haar beperkingen, kan verrichten. Zo is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 december 2017 ingegaan op de vraag of appellante in staat is tot het dragen van representatieve kleding. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is appellante hiertoe in staat, aangezien het dragen van goed omsluitende schoenen de voeten van appellante voldoende beschermt tegen aanrakingen. Daarnaast is appellante volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in staat representatieve kleding te dragen, op voorwaarde dat de kleding omhullend is en niet gemakkelijk verschuift. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het rapport tevens ingegaan op het gebruik van toetsenbord en muis, het aannemen van (zware) postpakketen en het rondbrengen van post.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar klachten door het Uwv zijn onderschat. Zij heeft daarvoor verwezen naar een rapporten van verzekeringsarts/medisch adviseur
mr. G.J. Kruithof van 18 juni 2018 en 15 augustus 2018. Appellante stelt dat de in de FML opgenomen beperkingen voor lopen en staan ook beperkingen impliceren voor dragen en tillen. Appellante blijft daarom van mening dat daar aanvullende beperkingen voor aangenomen hadden moeten worden. De rapporten van Kruithof bevestigen volgens appellante dat zij niet de hele dag schoenen kan dragen en dus afwisselend kan lopen, staan of zitten, althans niet op willekeurige momenten. Dit maakt dat zij niet geschikt is voor de functie van ‘Receptionist, baliemedewerker’. Deze functie is volgens appellante ook niet passend omdat zij beschikt over matige computervaardigheden en geen ervaring heeft met tekstverwerking. Appellante heeft in hoger beroep medische informatie overgelegd van de afdeling neurologie van het UMC Maastricht van 17 juni 2019 en van GZ-psycholoog
K.A. Stroink van 18 november 2019.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft in hoger beroep rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2018, 21 november 2018 en 14 oktober 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 november 2018 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving en de uitleg daarvan wordt verwezen naar onderdeel 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank en met verwijzing naar de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht. De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding bestaat de uitkomst van het medisch onderzoek voor onjuist te houden. Dat is ook in hoger beroep niet gebleken. Op verzoek van appellante heeft medisch adviseur Kruithof onderzoek verricht naar de bij appellante aanwezige beperkingen per 17 juli 2017. Kruithof heeft in zijn rapport van 18 juni 2018 geconcludeerd dat het toestandsbeeld van appellante bij zijn onderzoek in essentie niet is gewijzigd ten opzichte van het beeld dat door de verzekeringsarts is vastgelegd bij de EZWb. Hij is van mening dat de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 14 juni 2017 in de lijn van de onderzoeksbevindingen liggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 11 juli 2018, 21 november 2018 en 14 oktober 2019 gemotiveerd waarom de informatie van GZ-psycholoog Stroink geen aanleiding geeft meer, dan wel andere, beperkingen aan te nemen op de datum in geding. Ook de diagnostische nuancering door de neuroloog van UMC Maastricht in 2019 verandert de belastbaarheid in 2017 niet. Wat appellante, zonder nadere medische onderbouwing, heeft aangevoerd vormt geen reden om die conclusie niet te onderschrijven.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functie Receptionist, baliemedewerker in medisch opzicht per 17 juli 2017 geschikt is voor appellante. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten van 6 juli 2017, 28 augustus 2017, 7 december 2017 en 26 november 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante die functie kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) A.T. Kwaasteniet
(getekend) M. Gravenland