ECLI:NL:CRVB:2019:4303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
19/1050 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 19 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als onderhoudsmedewerker werkte, had zich op 19 maart 2012 ziek gemeld met vermoeidheids- en hartklachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering, die op 17 maart 2014 was toegekend, volgde een WGA-vervolguitkering na afloop van de loongerelateerde periode. In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv heeft de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het oordeel van een door haar ingeschakelde neuropsycholoog heeft gevolgd. Deze deskundige concludeerde dat er geen cognitieve stoornissen bij appellant waren geconstateerd. In hoger beroep heeft appellant zijn onvrede geuit over het oordeel van de deskundige en de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige heeft gevolgd en dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant correct heeft vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

19.1050 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 januari 2019, 16/6045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Pors, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als onderhoudsmedewerker voor 39,66 uur per week. Op 19 maart 2012 heeft hij zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en hartklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 17 maart 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 65% en het einde van de loongerelateerde periode op 17 mei 2015. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 17 mei 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts is van mening dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 34% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij daarom besluit van 19 april 2016 de WGA‑loonaanvullingsuitkering van appellant ongewijzigd voortgezet naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 29 juli 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een gedegen onderzoek hebben verricht. Bij de beoordeling van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank het onderzoeksrapport van de door haar ingeschakelde neuropsycholoog, dr. J.F.M. De Jonghe (deskundige), van 28 augustus 2018 in aanmerking genomen. De rechtbank is uitgegaan van het uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Uit het onderzoek van de deskundige is naar voren gekomen dat bij appellant op het gebied van de neuropsychologie geen afwijkingen zijn geconstateerd en geen cognitieve stoornissen zijn te objectiveren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de deskundige zorgvuldig tot stand is gekomen en de getrokken conclusies inzichtelijk en consistent zijn gemotiveerd. De conclusie van de deskundige is overtuigend en er zijn geen aanknopingspunten aanwezig om de deskundige niet te volgen. Daaruit volgt volgens de rechtbank dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld in de FML. Het advies van de Gezondheidsraad van maart 2018 geeft de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen, omdat dit algemeen van aard is en niet specifiek toegespitst is op de individuele situatie van appellant. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op goede gronden berust.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de ingeschakelde deskundige en gesteld dat de rechtbank deze ten onrechte gevolgd heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA geldt het volgende: gedeeltelijk arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 april 2016 heeft vastgesteld op 65 tot 80% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellant ongewijzigd heeft voortgezet.
4.3
Op grond van vaste rechtspraak heeft de rechtbank terecht het uitgangspunt gehanteerd dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien deze deskundige een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en de door hem gebezigde motivering de bestuursrechter overtuigend voorkomt. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet en geen aanleiding aanwezig is om hiervan af te wijken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2902). De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven en overgenomen.
4.4.
De rechtbank wordt tevens gevolgd in het oordeel dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en geen aanleiding wordt gezien om de juistheid van de daarbij getrokken conclusies in twijfel te trekken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies door appellant moeten kunnen worden uitgeoefend.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.M. van de Ven