ECLI:NL:CRVB:2019:43

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
18/1901 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had verzocht om maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht had de aanvraag van appellante bij besluit van 9 november 2015 buiten behandeling gesteld, waarop appellante bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, omdat appellante inmiddels was verhuisd naar een andere gemeente.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift, aangezien zij niet meer ingeschreven stond in de gemeente waar de aanvraag was gedaan. Appellante betoogde dat zij schade had geleden door het buiten behandeling stellen van haar aanvraag, maar de Raad oordeelde dat haar stellingen niet voldoende concreet waren om aan te nemen dat er procesbelang bestond.

De Raad heeft ook de late indiening van een verklaring ter onderbouwing van de gestelde schade buiten beschouwing gelaten, omdat deze strijdig was met de goede procesorde. Uiteindelijk heeft de Raad de beslissing van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1901 WMO15

Datum uitspraak: 9 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 februari 2018, 16/8358 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wevers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M.P. Geers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft verzocht om maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Het college heeft bij besluit van 9 november 2015 de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Hangende bezwaar is appellante verhuisd van de gemeente [gemeente 1] naar de gemeente [gemeente 2] .
1.4.
Bij besluit van 17 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante is verhuisd naar een andere gemeente zodat het resultaat dat zij nastreeft niet meer kan worden bereikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Ten tijde van het bestreden besluit was appellante geen ingezetene meer van de gemeente [gemeente 1] . Dit betekent dat het college aan appellante geen maatwerkvoorziening meer kon verstrekken. Verder kan appellante aan haar stelling dat zij kosten heeft gemaakt, geen procesbelang ontlenen.
3. Appellante heeft in hoger beroep bestreden dat het procesbelang is vervallen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 november 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Daarbij betoogt appellante dat het procesbelang is gelegen in schade die zij heeft geleden door het buiten behandeling stellen van haar aanvraag.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:CRVB:2012:BW6811) kan aan een verzoek om schadevergoeding slechts een procesbelang worden ontleend als de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.
4.3.
De Raad stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat appellante enkel, en eerst ter zitting, heeft verklaard dat zij kosten heeft gemaakt zonder daarbij enige toelichting of concretisering te geven. In het hoger beroepschrift heeft de gemachtigde van appellante over de gestelde schade geschreven: “Zij heeft zelf maatregelen moeten nemen om vervoerd te kunnen worden en mogelijk ook maatregelen om haar woning toegankelijk en functioneel te houden.” Met die enkele niet concreet gemaakte stellingen is niet voldaan aan het vereiste dat op voorhand niet onaannemelijk is dat appellante schade heeft geleden door het besluit van 9 november 2015.
4.4.
Appellante heeft op 13 november 2018, de dag voor de zitting van de Raad, om 15.53 uur per faxbericht een verklaring overgelegd ter onderbouwing van de gestelde schade. Desgevraagd heeft appellante ter zitting verklaard dat deze verklaring zo laat is ingezonden wegens diverse lopende procedures en haar medische beperkingen. Nu het procesbelang sinds nagenoeg twee jaar tussen partijen in geschil is en niet valt in te zien waarom appellante deze verklaring niet eerder – eventueel met hulp van haar gemachtigde of derden – heeft kunnen overleggen, laat de Raad deze verklaring buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Hetzelfde geldt voor het ter zitting door appellante overgelegde stuk dat volgens haar dient ter nadere onderbouwing van de verklaring.
4.5.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat appellante onvoldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) M.A.A. Traousis
md