ECLI:NL:CRVB:2019:4284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van impliciete weigering tot ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van sociale zekerheid
Op 17 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2017, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het college ongegrond werd verklaard. Het college had appellante op 19 januari 2017 een uitkering toegekend op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, maar met de mededeling dat de arbeidsverplichtingen van toepassing zijn. Appellante maakte bezwaar tegen deze impliciete weigering om haar ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen.
In het bestreden besluit van 15 mei 2017 verklaarde het college het bezwaar ongegrond, omdat appellante geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden had aangetoond die ontheffing rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij oordeelde dat appellante geschikt was voor arbeid en geen medische onderbouwing had overgelegd die de arbeidsverplichtingen ter discussie stelde. Appellante was niet verschenen op de zitting en had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de overwegingen van de rechtbank weerlegden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad vond dat de rechtbank op een gemotiveerde wijze had geoordeeld en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de beslissing ondertekend.