Uitspraak
22 december 2017, 17/1859 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
PROCESVERLOOP
mr. J.M. Breevoort.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 24 augustus 2015 ziek meldde met lichamelijke klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 23 september 2016.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn eerdere gronden herhaalde en stelde dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 19 december 2019 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn en dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellant in staat is om deze functies te verrichten. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.