ECLI:NL:CRVB:2019:4263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/1389 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van geschiktheid functies en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 22 mei 2014 ziek meldde, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 59,03%. Na bezwaar en herbeoordeling door het Uwv werd dit percentage verlaagd naar 56,02%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant, gezien zijn medische situatie, waaronder diabetes en hypo-unawareness. De Raad heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. Het Uwv moet nu een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de Raad. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2741,61 bedragen.

Uitspraak

18.1389 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 februari 2018, 17/599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Elias-Boots. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als commercieel manager. Op 22 mei 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 7 april 2016 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 19 mei 2016 een loongerelateerde WGA‑uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,03%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op hoorzitting en heeft aanvullende beperkingen aangenomen in de FML van 24 november 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een functie laten vervallen en een nieuwe functie aan zijn schatting ten grondslag gelegd. Bij brief van 1 december 2016 heeft het Uwv appellant hiervan op de hoogte gesteld. Appellant heeft zijn zienswijze ingediend, waarop de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gereageerd. Bij besluit van 17 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2016 gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 7 april 2016 herroepen in die zin dat het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd naar 56,02% en de resterende verdiencapaciteit naar €2.457,60. Het Uwv heeft medegedeeld dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft appellant gezien op spreekuur, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier eveneens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en aanvullend psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de internist en de verkregen informatie bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Het Uwv is ermee bekend dat appellant diabetes met hypo-unawareness en knieklachten heeft en volgens de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende beperkingen heeft onderschat. De rechtbank heeft tot slot, uitgaande van de juistheid van de FML, geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant is van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat en heeft verwezen naar het expertiserapport van verzekeringsarts E.C. van der Eijk van 7 september 2016. Er is onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van zijn diabetes en hypo-unawareness en het daardoor noodzakelijke gebruik van een insulinepomp. Deze pomp mag niet blootgesteld worden aan bepaalde gassen en temperaturen. Appellant moet in staat zijn om de geluidsignalen van de insulinepomp te horen. Ter onderbouwing heeft appellant informatie van zijn behandelend internist van 18 april 2018 en 3 oktober 2019 overgelegd. Werken met gehoorbescherming is daarom niet mogelijk. Het dragen van handschoenen tijdens werk is volgens appellant niet te combineren met het bedienen van de insulinepomp. Verder is appellant als gevolg van de hypo-unawareness beperkt voor het beroepsmatig autorijden. Appellant is ook beperkt in zijn cognitief functioneren en er had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter zitting heeft appellant nog naar voren gebracht dat er altijd collega’s in zijn omgeving moeten zijn. Tot slot is appellant van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. Ter onderbouwing heeft appellant rapporten van de arbeidsdeskundige G. Wicherts overgelegd. In de functie van transportplanner/medewerker bevrachting en procesoperator niet voedingsmiddelen industrie is sprake van onregelmatige diensten, terwijl appellant beperkt is op dat punt. Appellant voldoet niet aan de functie-eisen van de functie procesoperator niet voedingsmiddelenindustrie.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar de in hoger beroep ingediende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om zijn beroep ongegrond te verklaren. Ter beoordeling is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 19 mei 2016 juist heeft vastgesteld.
4.2.
De door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Van der Eijk is van mening dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om aanvullende beperkingen aan te nemen bij de items specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid voor beroepsmatig chauffeuren, hitte, koude en bij specifieke voorwaarden voor de aanpassing aan de fysieke arbeidsomgeving voor het werken met anesthesiemengels. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat deze beperkingen onvoldoende medisch zijn te objectiveren.
4.3.
De door appellant ingeschakelde verzekeringsarts heeft ook een beperking aangenomen bij specifieke voorwaarden voor de aanpassing aan de fysieke arbeidsomgeving voor het dragen van gehoorbescherming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat gehoorbescherming kan worden uitgevoerd door middel van een inearplug, zodat de frequentie waarop de pomp geluidsignalen genereert kan worden gehoord door appellant, terwijl schadelijke geluiden worden gefilterd. De informatie die appellant heeft overgelegd van de technisch directeur van Hoorexpert van 8 februari 2017 zorgt echter voor twijfel of de inearplug een oplossing biedt in deze situatie. De behandelend internist heeft op 18 april 2018 aangegeven dat appellant hypo’s niet aanvoelt. Hij gebruikt daarom sensoren om hem op tijd te alarmeren. Appellant was volgens de behandelend internist niet altijd in staat om adequaat te reageren op de trillingen van de insulinepomp. Inmiddels heeft appellant een nieuwe pomp, die een functie heeft waardoor de pomp stopt als er te veel daling in het glucosegehalte geregistreerd wordt. Bij zijn oude pomp was het volgens de internist zeker belangrijk dat anderen de geluidsignalen konden horen. Op de datum in geding gebruikte appellant zijn oude pomp nog. Uit de informatie van de internist blijkt dat appellant niet altijd in staat was om adequaat op de trillingen van de pomp te reageren. Appellant moest op de datum in geding dus in staat zijn om de geluidssignalen te horen. Deze beperking had in de FML moeten worden opgenomen. Uit het resultaat functieomschrijving blijkt uit de belasting bij item 3.5 dat in de functie van procesoperator niet voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 471101) en de restfunctie samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) gehoorbescherming moet worden gedragen. Deze functies komen gelet op het vorenstaande te vervallen omdat ze niet geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Over de beroepsgrond van appellant dat er altijd collega’s in de buurt moeten zijn het volgende. De internist heeft op 18 april 2018 vermeld dat het bij de oude pomp belangrijk was dat anderen de geluidsignalen van de pomp konden horen. Uit de informatie van de behandelend internist en de andere medische stukken die voorhanden zijn blijkt echter niet van een strikte noodzaak dat er altijd mensen in de directe omgeving van appellant aanwezig moeten zijn. Daarbij wordt ook van belang geacht dat uit de functieomschrijvingen en de toelichtingen bij het item 2.9 in het Resultaat Functiebeoordeling blijkt dat het bij de resterende functies niet gaat om solitaire functies, zodat aannemelijk is dat er in de functies collega’s in de omgeving van appellant zijn, die de geluidsignalen van de insulinepomp kunnen horen. De beroepsgrond van appellant slaagt daarom niet.
4.5.
Nu is vastgesteld dat de functie van procesoperator niet voedingsmiddelenindustrie niet geschikt is voor appellant en deze functie komt te vervallen, bestaat er ook geen aanleiding om te beoordelen of appellant voldoet aan de opleidingseisen voor deze functie.
4.6.
Evenals de rechtbank wordt geconcludeerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep navolgbaar heeft toegelicht dat er in de functie van transportplanner/medewerker bevrachting geen sprake is van onregelmatige diensten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overlegd met de arbeidsdeskundig analist. Er wordt gewerkt tussen 7:00 uur en 20:00 uur en de ene week wordt er gewerkt in een vroege dienst en de andere week in een late dienst. De functies van transportplanner/medewerker bevrachting (SBC-code 484010), samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar (SBC-code 267050) en inpakker (SBC-code 111190) zijn geschikt voor appellant en kunnen aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van deze drie functies per 19 mei 2016 opnieuw moet worden vastgesteld.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voorzover door appellant aangevochten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellant gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zijn te weinig gegevens voorhanden om zelf in de zaak te voorzien. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Het verzoek van appellant in beroep om vergoeding van wettelijke rente kan nu niet worden toegewezen, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is. Het Uwv zal bij het nemen van een nader besluit ook aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om schade te vergoeden.
7. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De rechtbank heeft het Uwv in de aangevallen uitspraak al veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep. Ter beoordeling ligt voor welke kosten er in hoger beroep moeten worden vergoed. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- wegens verleende rechtsbijstand. Daarnaast komen de kosten van de rapporten van de arbeidsdeskundige G. Wicherts van €1.597,20,- inclusief BTW, in aanmerking voor vergoeding en € 99,24,- voor het opvragen van medische informatie. Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten die appellant heeft gemaakt voor aanwezigheid ter zitting in hoger beroep ten bedrage van € 21,17,-. In totaal is het Uwv aan appellant € 2741,61,- aan kosten verschuldigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 januari 2017;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2741,61;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.M. van de Ven