ECLI:NL:CRVB:2019:4210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
17/6726 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college om loonbedragen en loonvervangende uitkering in mindering te brengen op bijstand

Op 17 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een appellant die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW) in aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid bij een kwekerij. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had besloten om de bijstandsuitkeringen van de appellant te verlagen, omdat hij in de betreffende periode ook een loonvervangende uitkering ontving van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in verband met het faillissement van zijn werkgever. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had hiertegen bezwaar aangetekend.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de appellant over de eerste periode (16 november 2015 tot en met 31 januari 2016) bijstand heeft ontvangen, maar ook een loonvervangende uitkering. De appellant stelde dat hij deze middelen niet onverschuldigd had ontvangen, omdat hij in die periode geen loon had ontvangen. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen loon had ontvangen, aangezien hij eerder had verklaard dat hij loon ontving en dit ook had onderbouwd met salarisspecificaties.

Voor de tweede periode (1 februari 2016 tot en met 25 maart 2016) was het duidelijk dat de appellant geen loon had ontvangen, maar wel een loonvervangende uitkering. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de teveel betaalde bijstand terug te vorderen en te verrekenen met de loonvervangende uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6726 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2017, 17/220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: T. Ali
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.S.M. van den Enden, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Simons. De Raad heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting van 10 december 2019, met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan en dat die uitspraak wordt verdaagd tot 17 december 2019.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in aanvulling op inkomsten uit arbeid bij een kwekerij.
Bij besluit van 29 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 december 2016, heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 16 november 2015 tot en met 25 maart 2016 teruggevorderd respectievelijk verrekend tot een bedrag van in totaal € 1.544,99. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant over vermelde periode naderhand middelen heeft ontvangen van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de vorm van een loonvervangende uitkering in verband met het faillissement van zijn werkgever. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Aanleiding bestaat om een onderscheid te maken tussen de perioden 16 november 2015 tot en met 31 januari 2016 (eerste periode) en 1 februari 2016 tot en met 25 maart 2016 (tweede periode).
Vaststaat dat appellant over de eerste periode bijstand heeft ontvangen en naderhand middelen als bedoeld in artikel 31 van de PW heeft ontvangen, te weten de loonvervangende uitkering.
Appellant heeft gesteld dat hij deze middelen niet onverschuldigd heeft ontvangen, omdat hij in deze periode geen loon heeft ontvangen. Appellant heeft ter onderbouwing van deze stelling een verklaring van werkgever heeft overgelegd, inhoudende dat appellant over deze periode geen loon heeft ontvangen.
Deze grond slaagt niet. Appellant heeft op de ingeleverde wijzigingsformulieren over de eerste periode vermeld dat hij per maand loon ontvangt. Daarbij heeft hij salarisspecificaties overgelegd en verklaard dat hij de daarin vermelde bedragen – zoals op die salarisspecificaties is vermeld – contant heeft ontvangen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan, ook als van de inhoud van die verklaring later geheel of gedeeltelijk wordt teruggekomen. Op diezelfde wijze kan appellant worden gehouden aan zijn schriftelijk ondertekende verklaringen, zeker indien daarbij gelijkluidende salarisspecificaties zijn overgelegd. Appellant heeft gesteld dat hij niet aan die verklaringen kan worden gehouden omdat het loon uitsluitend giraal aan hem werd uitbetaald en hij deze girale betalingen in de eerste periode niet heeft ontvangen. Appellant heeft daarbij gesteld dat op de salarisspecificaties tot augustus 2015 de omschrijving ‘per kas’ onjuist moet zijn, omdat te zien is dat het loon in die periode per bank is betaald. Dit argument overtuigt niet omdat appellant over maart 2015 geen loon per bank heeft ontvangen, terwijl niet in geschil is dat dit loon uitbetaald is. Hieruit volgt dat appellant eerder loon contant heeft ontvangen. Daarbij komt aan zijn stelling dat werkgever geen geld had om het loon – al dan niet contant – uit te betalen in verband met het naderende faillissement geen overtuigende betekenis toe, omdat appellant in september 2015 een bedrag van € 1.500,- heeft voorgeschoten aan werkgever en de werkgever € 2.000,- in contanten op de bankrekening van appellant heeft gestort. Appellant heeft voorts in de periode voorafgaand aan het faillissement vele malen tot grote bedragen voorgeschoten voor zijn werkgever, die per bank aan hem zijn terugbetaald. Hieruit volgt dat de werkgever kennelijk beschikte over contante gelden en mogelijkheden om bedrijfskosten te betalen, waardoor de door appellant aangevoerde grond verder wordt ontkracht. Daarom bestaat geen reden om appellant niet te houden aan zijn schriftelijk ondertekende verklaringen met verwijzingen naar salarisspecificaties, inhoudende dat hij het loon contant heeft ontvangen. Appellant heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij over de eerste periode geen loon heeft ontvangen. Door de betaling van de loonvervangende uitkering is dus achteraf gezien in de eerste periode teveel bijstand aan hem betaald.
Over de tweede periode staat eveneens vast dat appellant naderhand middelen in de vorm van een loonvervangende uitkering heeft ontvangen. Niet in geschil is dat appellant over de tweede periode geen loon heeft ontvangen van werkgever en ook geen loon in mindering wordt gebracht op de bijstand. Nu appellant wel een loonvervangende uitkering heeft ontvangen, heeft het college deze loonvervangende uitkering over de tweede periode terecht verrekend met de bijstand van appellant.
Uit dit alles volgt dat het college bevoegd was om de teveel gemaakte kosten van bijstand van appellant terug te vorderen respectievelijk te verrekenen. Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) O.L.H.W.I. Korte