ECLI:NL:CRVB:2019:4121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
18/2254 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van gewijzigde omstandigheden en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had zijn bijstandsaanvraag op 10 mei 2017 opnieuw ingediend na een eerdere intrekking van zijn bijstand op 25 april 2017. De intrekking was gebaseerd op het feit dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en inkomsten uit erotische massages. De rechtbank had het beroep tegen de afwijzing van de nieuwe aanvraag ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er gewijzigde feiten of omstandigheden waren die bijstandsverlening rechtvaardigden. De te beoordelen periode liep van 10 mei 2017 tot en met 10 juli 2017. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat deze verzwaard is in gevallen zoals deze. De appellant had weliswaar aangegeven dat hij gestopt was met zijn activiteiten, maar tijdens een huisbezoek werd vastgesteld dat zijn werktelefoon nog actief was en dat er nog steeds contact was met potentiële klanten. De Raad concludeerde dat de appellant opnieuw de inlichtingenverplichting had geschonden en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de vaste rechtspraak. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.2254 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2018, 17/7975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas (college)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: T. Ali
Namens appellant is ter zitting verschenen mr. M.G.P. Glas, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Boere.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving bijstand van het college op grond van de Participatiewet. Het college heeft de bijstand op 25 april 2017 met terugwerkende kracht ingetrokken op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van werkzaamheden en inkomsten in verband met het verrichten van erotische massages (activiteiten) en dat daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Deze besluitvorming is in rechte onaantastbaar geworden.
Op 10 mei 2017 heeft appellant een nieuwe aanvraag om bijstand gedaan. Bij besluit van 10 juli 2017, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 10 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft aangetoond dat bij deze nieuwe aanvraag sprake is van een wijziging van feiten en omstandigheden die nu wel bijstandsverlening rechtvaardigen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De te beoordelen periode loopt van 10 mei 2017 tot en met 10 juli 2017.
Geen grond bestaat om – zoals appellant aanvoert – af te wijken van de vaste rechtspraak (uitspraak van 17 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1914) dat in gevallen als deze de bewijslast van de aanvrager verzwaard is en te oordelen dat de aanvrager slechts aannemelijk behoeft te maken dat hij recht op bijstand heeft.
Appellant heeft – anders dan hij stelt – niet aangetoond dat er in de te beoordelen periode gewijzigde feiten en omstandigheden waren als hier bedoeld. Doorslaggevend is dat appellant bij zijn aanvraag gemeld heeft dat hij gestopt was met de activiteiten. Ten tijde van het huisbezoek hebben medewerkers van het college echter vastgesteld dat de werktelefoon van appellant nog actief was, dat daarop in de te beoordelen periode is gebeld door potentiële klanten en dat dat ook tijdens het huisbezoek gebeurde. Verder hebben zij bij het uitlezen van die telefoon vastgesteld dat appellant de dag daarvoor nog een afspraak had voor een activiteit. Het betoog dat appellant zijn werkzaamheden aan het afbouwen was door klanten te vertellen dat hij die activiteiten niet langer verrichtte, dat het om een éénmalige vriendendienst ging waarmee hij geen geld heeft verdiend en dat hij openheid van zaken heeft gegeven, kan hem niet baten. Appellant heeft niet spontaan gemeld dat hij de activiteiten afbouwde zoals hier bedoeld en dat hij nog éénmaal een vriendendienst heeft bewezen. Daarmee heeft appellant in de te beoordelen periode opnieuw de inlichtingenverplichting geschonden ten aanzien van werkzaamheden in verband met de activiteiten en heeft hij dus niet aangetoond dat een wijziging als eerder genoemd is opgetreden. Daarom slaagt het hoger beroep niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) O.L.H.W.I. Korte